1. De directeur wil het schoolplein er leuker en aantrekkelijker uit laten zien.
2. Er was een houten schutting die eruit zag als gekleurde potloden en de afvalbakken zagen eruit als dieren met hun mond open.
3. Yarnstorming is het breien van een omhulsel voor alledaagse dingen.
4. Zijn moeder werkt in een wolwinkel en hij wil weten of ze nog wol in de uitverkoop heeft.
5. Hij kan niet goed breien, het duurt te lang om het te leren.