In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Krachten
Slide 1 - Tekstslide
Waar staat een moment voor in de natuurkunde?
A
Hoeveel kracht ergens op staat
B
Een korte tijd
C
Hoe graag iets wilt draaien
D
Hoeveel afstand er tussen twee punten zit
Slide 2 - Quizvraag
Op een staaf van 4m lang staat op een uiteinde een moment van 700 Nm. Bereken de kracht aan het andere uitende van de staaf als gevolg van het moment.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Bereken de kracht in de bek als je een kracht 50 N op de hendel zet.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Katrollen en takels
Een takel is een combinatie van minstens 1 vaste en 1 losse katrol.
Een vaste katrol is zo vastgemaakt dat hij niet meer op en neer kan bewegen.
Een losse katrol beweegt op en neer, samen met het voorwerp dat wordt opgehesen.
Slide 8 - Tekstslide
De vaste katrol
Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.
De kracht die je moet leveren is evengroot als de zwaartekracht van het gewicht.
Je veranderd alleen de richting van de kracht.
Slide 9 - Tekstslide
De losse katrol
Een losse katrol maakt ons sterker
De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.
Slide 10 - Tekstslide
vaste en losse katrollen
Een vaste en een losse katrol maken de kracht die je moet leveren 2x zo klein. Maar de afstand is 2x zo groot.
Tel het aantal touwen en dat is je factor en dan min het touw waar je aantrekt.
Slide 11 - Tekstslide
kracht met de richting mee
Als je trekt met de richting waarin het gewicht zich verplaatst tel je de kracht wel mee.
Dus in dit geval is de te leveren kracht 4x zo klein.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de factor waarmee de kracht veranderd?
De spierkracht blijft het zelfde, want het zijn allemaal vaste katrollen. Vaste katrollen alleen doen niks behalve dat je er met je gewicht aan kunt hangen.
Slide 13 - Tekstslide
Wet van behoud van energie
Wat je wint aan kracht door de vier touwen verlies je aan lengte van het touw.
Dus als je het gewicht 1 meter wil optrekken moet je vier meter touw binnenhalen.
Slide 14 - Tekstslide
Door gebruik te maken van een takel met twee vaste en twee losse katrollen hijst iemand een kast met een massa van 40,8 kg omhoog. Met welke kracht moet het touw naar beneden getrokken worden?
A
1,2⋅101N
B
1,6⋅102N
C
1,0⋅102N
D
1,6⋅103N
Slide 15 - Quizvraag
Ontbind de zwaartekrachtvector in een component in de richting van het hellend vlak en in de richting van een normaal van het vlak.
Vergelijk de lengte van de pijlen. Krijgt hij de auto de helling op? (De rolweerstand wordt verwaarloosd.)
Een auto wordt een helling op getrokken. De trekkracht en de zwaartekracht die op de auto uitgeoefend worden, zijn weergegeven door pijlen.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Anouk fiets met een constante snelheid een helling op. Tijdens het fietsen zijn alle krachten in evenwicht en is de resulterende kracht op Anouk 0 N. De zwaartekracht op Anouk is 800 N. Op Anouk werkt ook normaalkracht. De richting waarop deze werkt staat loodrecht op de helling. De normaalkracht compenseert alleen de component van de zwaartekracht die loodrecht op de helling staat. Ontbind de zwaartekracht in een component loodrecht op de helling en een component parallel aan de helling en bepaal aan de hand hiervan de
grootte van de normaalkracht
Slide 18 - Tekstslide
Hoe moet je de drie kinderen over de vier zitplaatsen op de
wip verdelen om evenwicht te maken? Geef je berekening.
Slide 19 - Tekstslide
Zwarte piste
Ben gaat met de slee van de zwarte piste. Deze piste heeft een helling van 24%. Ben weegt 78 kg samen met de slee. Maak een schets van de helling en de slee. Teken de componenten van de zwaartekracht.
Slide 20 - Tekstslide
Karretje is verbonden met een gewichtje.
De massa van het koord mag worden verwaarloosd, evenals alle wrijvingskrachten.
Teken in de figuur hiernaast alle krachten die op karretje en het gewichtje werken. Geef de aangrijpingspunten van de verschillende krachten duidelijk aan!