Naamvallen WH

Vertaal de zinnen: Ik ga met mijn broer, mijn zus, mijn kind, mijn vrienden naar de stad.
1 / 36
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vertaal de zinnen: Ik ga met mijn broer, mijn zus, mijn kind, mijn vrienden naar de stad.

Slide 1 - Open vraag

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 2 - Sleepvraag

Welke vraag kan je stellen om het meewerkend voorwerp te vertalen?

Slide 3 - Open vraag

Wat zijn voorbeelden voor voorzetsels?
A
der, die , das
B
ein, ein
C
mein, dein, sein
D
mit, nach, in, vor

Slide 4 - Quizvraag

Wat is belangrijker bij het bepalen van de naamval?
A
de functie van het woord in de zin
B
het voorzetsel dat voor het zelfst. naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welke naamval komt na "mit"?

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: Ik zie de man.

Slide 7 - Open vraag

vertaal: Ik zie de vrouw.

Slide 8 - Open vraag

vertaal: Ik zie het kind.

Slide 9 - Open vraag

Vertaal: Ik zie de kinderen.

Slide 10 - Open vraag

Wat is belangrijker bij het bepalen van de naamval?
A
de functie van het woord in de zin
B
het voorzetsel dat voor het zelfst. naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

mannelijk
mit
meewerkend
3 pootjes
mit meinem Bruder

Slide 12 - Tekstslide

Er schreibt sein... Freund.
A
seinem
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 13 - Quizvraag

Welke functie heeft "een auto" hier?
Ich habe ein.... Auto (o) gestohlen
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
er staat een voorzetsel

Slide 14 - Quizvraag

Ich habe ein.... Auto (o) gestohlen
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 15 - Quizvraag

Ich sehe d... Lehrer.
A
dem
B
der
C
den

Slide 16 - Quizvraag

D... Mädchen lacht.
A
das
B
den
C
die
D
der

Slide 17 - Quizvraag

Ich gehe mit .... Hund (m) in den Wald.
A
seinem
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 18 - Quizvraag

Ich gebe mein... Schwester ein Buch.
A
meine
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 19 - Quizvraag

EZELSBRUG!!
SchwestER - mit meinER SchwestER

Slide 20 - Tekstslide

Mit dies... Autos (Mv) spielt mein... Schwester.
A
diesem meinen
B
diesen meine
C
diesem meine
D
diesen meinen

Slide 21 - Quizvraag

mit meinen Freunden

Slide 22 - Tekstslide

Vertaal de zinnen: Ik ga met mijn broer, mijn zus, mijn kind, mijn vrienden naar de stad.

Slide 23 - Open vraag

Sterke werkwoorden: bij welke twee persoonsvormen verandert er überhaupt iets?

Slide 24 - Open vraag

welke sterke werkwoorden ken je in het Duits?

Slide 25 - Woordweb

schlafen - jij slaapt
A
du schlafst
B
du schläft
C
du schläfst
D
du schlaft

Slide 26 - Quizvraag

lesen - hij leest
A
sie liest
B
er lest
C
er leist
D
er liest

Slide 27 - Quizvraag

vertaling van "er is"
A
er ist
B
es ist
C
es gibt
D
er gibt

Slide 28 - Quizvraag

vertaal: Mijn zus geeft het boek (aan) haar vriendin. (Let op: aan vertaal je niet)

Slide 29 - Open vraag

Wat is van toepassing?
A
ik heb nog hulp nodig bij de sterke ww
B
Ik heb nog hulp nodig bij de naamvallen
C
Ik begrijp alles
D
Ik heb hulp nodig bij beide onderwerpen.

Slide 30 - Quizvraag

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 31 - Quizvraag

Sie schenkt ihr... Schwester Blumen
A
ihrer
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 32 - Quizvraag

D... Mann liest d... Buch.
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 33 - Quizvraag

Geef aan de hand van de emoji's aan, hoe moeilijk of makkelijk je de grammatica vindt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?

Slide 35 - Open vraag

Wat zijn de lidwoorden in het Duits?

Slide 36 - Open vraag