H3D week 41 - werkwoorden en voca

H3D week 41 - werkwoorden en voca
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3D week 41 - werkwoorden en voca

Slide 1 - Tekstslide

H3D week 41 - werkwoorden en voca

Slide 2 - Tekstslide

Jij bent
A
Tu es
B
Tu est

Slide 3 - Quizvraag

Wij zijn
A
Nous êtes
B
Nous sommes
C
Nous étons

Slide 4 - Quizvraag

Ik neem
A
Je prend
B
Je prends
C
Je prenne

Slide 5 - Quizvraag

Wij nemen
A
Nous prendons
B
Nous prennons
C
Nous prenons

Slide 6 - Quizvraag

Jullie doen/maken
A
Vous faites
B
Vous faisez
C
Vous faitez

Slide 7 - Quizvraag

Zij (m) doen/maken
A
Ils faisent
B
Ils faitent
C
Ils font

Slide 8 - Quizvraag

Zij (v) hebben
A
Elles sont
B
Elles avont
C
Elles ont

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb
A
Je ai
B
J'ai

Slide 10 - Quizvraag

Wij gaan
A
Nous allons
B
Nous allé
C
Nous allez

Slide 11 - Quizvraag

Jij gaat
A
Tu alles
B
Tu allé
C
Tu vas

Slide 12 - Quizvraag

Avoir (hebben)

Ik heb - j'ai
Jij hebt - tu as
Hij/zij/men heeft - il/elle/on a
Wij hebben - nous avons
Jullie hebben/u heeft - vous avez
Zij hebben - ils/elles ont
Etre (zijn)

Ik ben - je suis
Jij bent - tu es 
Hij/zij/men is - il/elle/on est
Wij zijn - nous sommes
Jullie zijn/u bent - vous êtes
Zij zijn - ils/elles sont

Slide 13 - Tekstslide

Faire (maken/doen)
Ik maak - je fais
Jij maakt - tu fais
Hij/zij/men maakt - il/elle/on fait
Wij maken - nous faisons
Jullie maken/u maakt - vous faites
Zij maken - ils/elles font 
Aller (gaan)

Ik ga - je vais
Jij gaat - tu vas
Hij/zij/men gaat - il/elle/on va
Wij gaan - nous allons
Jullie gaan/u gaat - vous allez
Zij gaan - ils/elles vont

Slide 14 - Tekstslide

Prendre (nemen)
Ik neem - je prends
Jij neemt - tu prends
Hij/zij/men neemt - il/elle/on prend
Wij nemen- nous prenons
Jullie nemen/u neemt- vous prenez
Zij nemen- ils/elles prennent 

Slide 15 - Tekstslide

Wij zijn

Slide 16 - Open vraag

Hij heeft

Slide 17 - Open vraag

U maakt

Slide 18 - Open vraag

Zij (v mv) gaan

Slide 19 - Open vraag

Wij nemen

Slide 20 - Open vraag

Voca overhoren

Slide 21 - Tekstslide

Le portable
A
de telefoon
B
de tas

Slide 22 - Quizvraag

télécharger
A
opladen
B
downloaden

Slide 23 - Quizvraag

oublier
A
vergeten
B
denken

Slide 24 - Quizvraag

grâce à
A
dankzij
B
trouwens

Slide 25 - Quizvraag

de wedstrijd
A
le match
B
la match

Slide 26 - Quizvraag

de rekening
A
le conseil
B
l'addition

Slide 27 - Quizvraag

arm
A
pauvre
B
cher

Slide 28 - Quizvraag

verkopen
A
arrêter
B
vendre

Slide 29 - Quizvraag