Voegwoorden

Voegwoorden (Konjunktionen)
Voegwoorden zijn woorden die zinnen 'aan elkaar voegen'. 
Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen duidelijk.
Denk aan reden, oorzaak , gevolg
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voegwoorden (Konjunktionen)
Voegwoorden zijn woorden die zinnen 'aan elkaar voegen'. 
Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen duidelijk.
Denk aan reden, oorzaak , gevolg

Slide 1 - Tekstslide

Wat leer ik?

-Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
-Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Nehmt eure Handy!

Slide 3 - Tekstslide

Welk voegwoord ken ik?

Slide 4 - Woordweb

Voegwoorden:  aber     denn    deshalb      oder     und
                                 maar    want     daarom      of          en
Ich komme nach Hause, aber mein Mann ist nicht da.
Ich habe den Bus verpasst, deshalb bin ich zu spät.
Kommst du mit oder bleibst du zu Hause

De woordvolgorde in de zin is hetzelfde als in het NL bij deze voegwoorden.


Slide 5 - Tekstslide

voegwoorden:  bevor         obwohl    weil           dass
                            voordat      hoewel    omdat      dat
Bij deze voegwoorden verandert de zinsstructuur doordat de pv aan het eind van de zin komt te staan.

Ich weinte, weil er mich gekrenkt hat.
Meine Mutter sagt, dass ich zu Hause kommen soll.
Bitte sag es, bevor er böse werden kann.


Slide 6 - Tekstslide

Er hat es gesehen, obwohl ich es hatte verboten.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Mutter sagt, dass ich nach Schule laufen muss.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Ich muss zum Krankenhaus, deshalb komme ich Morgen.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Aufgaben
Macht bitte die Aufgaben: 46, 47 Seite 53, 54

Wenn es Fragen gibt steck bitte den Finger hoch!!
Weiter gibt es Ruhe.
Fertig?
Paragraf 6 Aufgabe 50, 51 Seite 54

Slide 10 - Tekstslide