Interview-Open Vragen-les 8

• Mentorles
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 4

les 4. Een interview houden = een vraaggesprek

= een vraaggesprek

Welke soorten vragen

Open vragen

Wie - Wat - Waar - Wanneer - Welke, Hoe - (5 W + 1 H)

Gesloten vragen

Een gesloten vraag begint met een werkwoord. 

De ander moet eerst “ja” of “nee” antwoorden. 

Daarna kan hij gewoon zijn mond houden. 

Jullie wil zoveel mogelijk over mijn vakantieplannen te weten komen. Welke vragen zou je kunnen stellen?

Welke open vragen kun je stellen over mijn vakantieplannen?

Opdracht

Filmfragment DWDD Interview Jochem Myjer

Welke vragen (gesloten en open) hoor je? 

Schrijf deze op een blaadje.

Filmfragment DWDD

Bekijk je genoteerde vragen.

Welke zijn gesloten?

En open?

Open vraag

lang antwoord: 

de persoon die de vraag beantwoord bepaalt zelf wat hij zegt

vb: Wat zijn jouw hobby's?

Gesloten vraag

kort antwoord: 

ja of nee.

vb: Vind je sport leuk?

Geef een voorbeeld van een gesloten vraag.

Geef een voorbeeld van een open vraag.

Opdracht 14 Kijkopdracht

a) Turf het aantal open vragen in het fragment.
b) Turf ook het aantal gesloten vragen.
c) Welke verschillen merk je aan de antwoorden ?
Wat voor antwoorden leveren gesloten vragen vaak op?
Hoe verschilt dit van de antwoorden op open vragen?

Het turven kan op je blaadje. 

'Zullen we naar de bioscoop gaan?'

Is dit een open of een gesloten vraag?

1. Open vraag
2. Gesloten vraag

'Wat zullen we gaan doen?'

Is dit een open of een gesloten vraag?

1. Open vraag
2. Gesloten vraag

'Wie heeft dat gedaan?'

Is dit een open of een gesloten vraag?

1. Open vraag
2. Gesloten vraag

'Heb jij dat gedaan?'

Is dit een open of een gesloten vraag?

1. Open vraag
2. Gesloten vraag

Maak van de volgende vraag een open vraag:

Vind je de nieuwe iPhone mooi?

Maak van de volgende vraag een open vraag:

Hebben jullie gezien wat er gebeurd is?

Maak van de volgende vraag een open vraag:

Bent u blij met uw baan?

gespreksregels

1. Kijk de ander aan.

2. Luister naar wat een ander te zeggen heeft.

3. Laat elkaar uitpraten.

4. Blijf vriendelijk.

5. Gebruik nette taal.

6. Zorg dat de ander jou kan verstaan.

Eindspel

Geen ja, geen nee