Les 1 verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Lezen
Uitleg nieuwe stof: verwijswoorden
Lesson up vragen
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Je kunt minimaal 3 verwijswoorden noemen aan het einde van de les

Slide 3 - Tekstslide

boek lezen 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Noem eens een paar
verwijswoorden!

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
Die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.
Waar verwijst "hem" in regel 3 naar?
A
hij
B
de man
C
een veiligheidsgordel
D
beschermingsmiddelen

Slide 7 - Quizvraag

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
Die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.
Waar verwijst "deze" in de laatste regel naar?
A
hij
B
de men + hem
C
een veiligheidsgordel + zijn helm
D
beschermingsmiddelen

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 11 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 12 - Sleepvraag

Mijn - jouw - je 
Als er een bezit achter staat

In dat lokaal ligt mijn jas

Slide 13 - Tekstslide

Mij - me - jou - je
Als er geen bezit achter staat
 
Gisteren vroeg Sanne me om advies

Slide 14 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Blz 148 + 149

Maken opdracht 1,2,3 

Slide 15 - Tekstslide

Ik snap verwijswoorden en kan ze toepassen.
A
eens
B
oneens

Slide 16 - Quizvraag

Hoe vind je dat je gewerkt hebt deze les?

Slide 17 - Open vraag