Haben und sein
1 / 38
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
U
ihr
er
Sie
wir
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich
Slide 3 - Sleepvraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 4 - Sleepvraag
het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 5 - Sleepvraag
Slide 6 - Tekstslide
du .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben
Slide 7 - Quizvraag
ihr .................... (sein)
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid
Slide 8 - Quizvraag
Agnes und Martin .............
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist
Slide 9 - Quizvraag
Das Kind ............
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid
Slide 10 - Quizvraag
Warum ............. Sie hier?
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind
Slide 11 - Quizvraag
es .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat
Slide 12 - Quizvraag
du .................... (sein)
A
bist
B
bin
C
ist
Slide 13 - Quizvraag
ihr .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
Slide 14 - Quizvraag
ich .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat
Slide 15 - Quizvraag
wij ................. einen Hund
A
sind
B
haben
Slide 16 - Quizvraag
Ich ........... 14 Jahre alt
A
habe
B
bin
Slide 17 - Quizvraag
Mein Freund ............. ein Haus
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
Slide 18 - Open vraag
Was ............ deine Handynummer ?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
Slide 19 - Open vraag
Warum .......... du jetzt in Hamburg?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
Slide 20 - Open vraag
Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)
Slide 21 - Open vraag
Opa und Oma .................... ein neues Auto.
Slide 22 - Open vraag
Das Mittagessen ............. nicht lecker.
Slide 23 - Open vraag
Ihr ............... zu Hause keine (geen) Wurst.
Slide 24 - Open vraag
Frau Meier, ..................... Sie ein bisschen Zeit (tijd)?
Slide 25 - Open vraag
Hoe zeg je in het Duits: Wat zeg je?
A
was sagst du?
B
Was?
C
kannst du das wiederholen?
D
wie bitte?
Slide 26 - Quizvraag
Hoe vraag je in het Duits: Hoe gaat het met je?
A
Wie geht es dir?
B
Wie geht es mit dir?
C
Alles gut mit dir?
Slide 27 - Quizvraag
Hoe zeg je: Kan je dat herhalen?
Slide 28 - Open vraag
Hoe zeg je: Ik kan niet zo goed Duits
Slide 29 - Open vraag
Hoe zeg je: dat vind ik jammer
Slide 30 - Open vraag
hoe vertaal je: het boek
A
der Buch
B
die Buch
C
das Buch
Slide 31 - Quizvraag
Hoe schrijf je in het Duits: de hobby
Slide 32 - Open vraag
Hoe schrijf je in het Duits het woord: het mobieltje
Slide 33 - Open vraag
Hoe zeg je in het Duits:
vaak
vaak
Slide 34 - Open vraag
Hoe schrijf je in het Duits: ik ben Karel
Slide 35 - Open vraag
Hoe zeg je in het Duits:
Ik woon in UItgeest?
Ik woon in UItgeest?
Slide 36 - Open vraag
Hoe zeg je in het Duits:
mijn hobby is voetballen
mijn hobby is voetballen
Slide 37 - Open vraag
Hoe zeg je in het Duits:
in mijn vrije tijd kijk ik netflix
in mijn vrije tijd kijk ik netflix
