GW Examentraining Leesteksten Engels

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Welcome

Reading: signaalwoorden

Belangrijke regels

1. Beantwoord alle vragen in het NEDERLANDS.
2. Kies alleen meerdere antwoorden als dat gevraagd wordt.
3. Houd je aan het maximaal aantal woorden.
4. Wees op tijd klaar! Je mag de toets niet later afmaken.
5. Gebruik deuitwerkbijlage voor de antwoorden.

Top 3 tips

#1: Zoek niet elk woord op

Gebruik je woordenboek slim. Als je elk lastig woord gaat opzoeken, ben je heel veel tijd kwijt en kom je misschien in tijdnood.

Een goede woordenschat helpt je enorm op het examen Engels.

 #2: Lees eerst de vraag

Lees eerst de vraag, voordat je de tekst gaat lezen.
Zo kun je gericht zoeken naar het antwoord op de vraag. Dit bespaart tijd. En tijd is enorm belangrijk!

#3: Let op signaalwoorden

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen zinnen en tekstdelen. Signaalwoorden helpen je de tekst beter te begrijpen.

Aanpak teksten

• meerkeuzevragen
• open vragen

• gatenteksten



• juist/onjuist vragen
• zoekvragen
• woordenboekgebruik
• linking words
• adviezen

Meerkeuzevragen

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met je antwoord.
13. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

 Open vragen

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.


9. Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..


10. Formuleer duidelijk
11. Beantwoord de vraag altijd in het Nederlands, tenzij gevraagd wordt Citeer.

Gatenteksten

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).


8. Bekijk het stukje voor en na de  gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)



9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
11. Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
12. Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.
    

1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
2. Wat weet je al van het onderwerp?
3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
4. Skim and scan de tekst.
5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
9. Wat is je eigen antwoord?
10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Zoekvragen

1.  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
2.  kijk naar de verschillende rubrieken: staan ze alfabetisch, op onderwerp
3.  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
4. Beantwoord de vraag
5. Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.

Woordenboek

1. Bekijk eerst of je de betekenis in de context weet.


2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
3. Zoek het basiswoord. (slow ipv slowly, extend ipv extended)
4. Er staan vaak meerdere betekenissen. Zoek de meest passende.
5. Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

https://www.bookwidgets.com/play/RC6TG5

1

https://learningapps.org/display?v=p8t2kdd9517

3

2 Er zit weinig samenhang in het volgende stukje. Probeer er meer samenhang in the krijgen door signaalwoorden te gebruiken.

1 Bestudeer de signaalwoorden

Controleer je antwoorden

PRACTISE

QUIZ

Kies de juiste betekenis.

BUT
The building is big but ugly.

1. wanneer
2. als
3. maar
4. dan

OR
Is this a square or a circle?

1. of
2. als
3. maar
4. wanneer

AND
It's hot, warm and nice today.

1. als
2. maar
3. en
4. of

FOR
He is not healthy, for he has been smoking too long.

1. omdat
2. als
3. of
4. en

NOR
They do not drink, nor do they smoke.

1. noch
2. en
3. of
4. want

YET
They drink, yet they don't smoke.

1. als
2. maar
3. of
4. en

SO
He had a good grade, so he celebrated that.

1. dus
2. of
3. als
4. en

PRACTISE

QUIZ

Kies welk voegwoord het beste in de zin past

I like sugar in my tea, _________ I don't like milk in it.

1. and
2. but
3. or
4. so

Listen to the story __________ answer the questions in complete sentences.

1. and
2. because
3. but
4. or

Is it Thursday _________ Friday today?

1. and
2. but
3. or
4. then

He was late __________ the bus didn't come.

1. although
2. because
3. but
4. or

We were very tired __________ happy after our flight to Sydney.

1. and
2. but
3. or
4. so

They climbed the mountain __________ it was very windy.

1. although
2. nor
3. or
4. so

_____________ Lenny was watching the planes his wife was reading in the car.

1. And
2. But
3. So
4. While

I'll text you _________ I have arrived in Toronto.

1. after
2. or
3. so
4. then

Neither my brother __________ my sister own a car.

1. and
2. but
3. nor
4. so

The sun was warm, __________ the wind was a bit too cool.

1. after
2. nor
3. so
4. yet

tegenstelling

oorzaak

reden

voorwaarde

tijd

after

although

as

as if

because

before

even if

even though

if

if only

rather than

since

though

unless

until

whether

while