2TB Grammar E

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today
- Vocabulary
- Homework check
-Find out the rule
- E Grammar

Lesson goals: You know what an adjective is. You can put adjectives in the correct spot in a sentence

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My sister is super ...(nieuwsgierig) about the present I got her
A
curious
B
uncomfortable
C
continue
D
constantly

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We ... (gebruiken) both Ipads and books at school.
A
take
B
quite
C
sell
D
use

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Did you ... (ontvangen) the chocolate I sent you?
A
enjoy
B
remember
C
receive
D
rate

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What is a noun?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah =
heeft =
een =
mooie =
trui = 
Sarah has a nice sweater.


Sarah = 
has =
a =
nice =
sweater =
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah = onderwerp
heeft = pv / werkwoord
een = lidwoord
mooie = bijvoeglijk naamwoord
trui = zelfstandig naamwoord
Sarah has a nice sweater.


Sarah = subject
has = verb
a = article
nice = adjective
sweater = noun

Slide 8 - Tekstslide

pv = persoonsvorm
Wat is de correcte woordvolgorde in het Engels?
A
Wanneer doet wie waar wat
B
Wie doet wat waar wanneer
C
Waar doet wie wanneer wat
D
Wat doet wie waar wanneer

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.
  

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

 He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.

  She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy is set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movie was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
performed
The singer
on the radio
last Friday
their no. 1 hit song

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives 
Grab your book and a pen. Look for an empty place to jot down some answers!

Rewrite the sentences by adding your own adjectives

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


1. The dog chased the cat across the field.
2. I saw a elephant at the zoo.
3. I bought a for my sister.
4. I have a and scarf.
5. I ate a cake. 

6. I met a lady and her sister. 
7. You have an apple. 
8. I saw a puppy at the house.
9. I read a book yesterday. 
10. I have a  blanket on this couch. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Create a sentence as long as possible containg several adjectives!!!

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Link

Deze slide heeft geen instructies