In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Onderdelen in deze les
Karneval
Slide 1 - Tekstslide
Deutschland feiert
Die ‘fünfte Jahreszeit’, wie die Karnevalszeit gerne genannt wird, beginnt offiziell mit dem 11.11. Im Gegensatz zu den meisten anderen Festen trägt das Fest unmittelbar vor der Fastenzeit verschiedene Namen.
Slide 2 - Tekstslide
Woher kommt der Brauch?
Wir sehen uns gleich ein Video an über den Ursprung des Karnevals.
Beantworte folgende Fragen:
Wann wird Karneval gefeiert?
Wer feiert?
Slide 3 - Tekstslide
Karneval
Ik vind Karneval een fantastisch feest.
Ik ben een keer bij een Karnevals optocht geweest.
Ik heb wel vaker Karneval gevierd.
Ik heb nog nooit iets met Karneval gedaan.
Slide 4 - Poll
Slide 5 - Video
00:07
Rheinland
Südwesten
Bayern
Karneval
Fastnacht
Fasching
Slide 6 - Sleepvraag
00:25
Karneval (Carnelevale) bedeutet?
A
Festen
B
Essen
C
Fleischwegname
Slide 7 - Quizvraag
Der Höhepunkt der Karnevalszeit ist der Karnevalsumzug am Rosenmontag mit vielen bunten Wagen und verkleideten Menschen.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
In Köln feiern die Jecken Rosenmontag Wat zijn Jecken?
A
de prins en de raad van 11.
B
carnavalsvierders
C
mannen met jassen
D
de burgemeester en wethouders van Keulen
Slide 10 - Quizvraag
An den Umzug nehem etwa 11.000 Karnevalisten teil. Vertaal Umzug
Slide 11 - Open vraag
Ein Karnevalswagen nimmt Schulz und Merkel aufs Korn. Wat betekent aufs Korn nehmen?
A
aandacht besteden aan
B
uitbeelden
C
onder schot nemen
D
bespotten
Slide 12 - Quizvraag
die Tanzgarden dürfen nicht fehlen. Wat betekent dürfen nicht fehlen?
A
zijn niet met veel
(dansers) aanwezig
B
kunnen niet veel.
C
mogen niet ontbreken.
Slide 13 - Quizvraag
Hoe heet dit Duitse carnavalsliedje?
A
Atemlos
B
Pirate
C
Kölle Alaaf
D
Pieëlhaze
Slide 14 - Quizvraag
Hoe heet dit Duitse carnavalsliedje?
A
Einen Stern
B
Fliegerlied
C
Kölle Alaaf
D
Knolbeat
Slide 15 - Quizvraag
Tot wanneer duurt de vastentijd (Fastenzeit)?
A
Weihnachten
B
Pfingsten
C
Ostern
D
Tag der deutschen Einheit
Slide 16 - Quizvraag
Karneval, Fasching en Fastnacht
A
betekenen niet hetzelfde
B
betekenen hetzelfde
Slide 17 - Quizvraag
die Perücke
das Kostüm
die Maske
die Schminke
die Papierschlange
Slide 18 - Sleepvraag
Slide 19 - Video
Op Weiberfastnacht werken de meeste mensen
A
wel
B
niet
Slide 20 - Quizvraag
Op Weiberfastnacht hebben de vrouwen de macht. Wat doen de vrouwen?
A
Ze kussen iedereen
B
Ze laten hun mannen thuis om alleen carnaval te vieren
C
Ze knippen bij de mannen de stropdas af
D
Ze kopen een schaar
Slide 21 - Quizvraag
Der Tag an dem die Umzüge stattfinden
Ein Synonym für Karneval
Eine Parade durch die Stadt
Die Zeit vor dem Fasten, in der die Menschen feiern