In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets
Deze oefentoets gaat over hoofdstuk
TL 3
Slide 1 - Tekstslide
wat is geen primaire behoefte
A
een boterham
B
een tv
C
een huis om in te wonen
D
goede schoenen
Slide 2 - Quizvraag
welke van onderstaande is een voorbeeld van een schaars goed
A
wind
B
zonlicht
C
bos
D
tijd
Slide 3 - Quizvraag
Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven, zoals voedsel, kleding, woonruimte en gezondheidszorg.
Het kopen van producten.
Alles wat je kunt vastpakken. Bijvoorbeeld je mobiele telefoon.
Alles wat iemand voor je doet. Bijvoorbeeld de fietsenmaker die je fiets maakt. Of de kapper die je haar knipt.
Alles wat je graag zou willen hebben, maar niet persé nodig is.
Basisbehoeften
Consumeren
Goederen
Diensten
Overige behoeften
Slide 4 - Sleepvraag
In de economie gaat het vaak over welvaart, als Thijs de spelcomputer door een verhoging van zijn loon nu vaker uit eten kan, wordt zijn welvaart , dit betekent dat je in meer kunt voorzien. Je kunt je welvaart ook vergroten door
Kies uit:
behoeften
zelfvoorziening
groter
kleiner
schaarste
goederen
Slide 5 - Sleepvraag
gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de Tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid
Slide 6 - Sleepvraag
Leg uit hoe zelfvoorziening kan zorgen voor meer welvaart
Slide 7 - Open vraag
Jeroen heeft een goede baan, maar ook een duur huis, waardoor hij maandelijks maar weinig geld overhoudt om leuke dingen te gaan doen. Dat vindt hij lastig. Leo woont in een klein huis aan de rand van het dorp. Omdat hij werkloos is, heeft hij genoeg tijd om in zijn tuin te werken. Hij verbouwt er groente en voorziet zo in zijn behoeften. Wie is volgens jou het meest welvarend? Leg je antwoord uit
Slide 8 - Open vraag
Hoe noem je het afstemmen van je uitgaven op je inkomsten?
Slide 9 - Open vraag
Economische groei kan zorgen voor inflatie. Leg uit hoe dit kan.
Slide 10 - Open vraag
Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen heet ...
A
Reclame
B
Promotie
C
Marketing
D
PR
Slide 11 - Quizvraag
De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketingmix
C
Marketing
groepering
D
Marketing
gereedschap
Slide 12 - Quizvraag
dit is een voorbeeld van marketing:
A
prijs
B
promotie
C
plaats
D
product
Slide 13 - Quizvraag
Om welke P van marketing gaat het? Er zijn veel concurrenten in een stadswinkelcentrum.
A
Prijs
B
Product
C
Plaats
D
Promotie
Slide 14 - Quizvraag
Het assortiment speelt een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
productbeleid
D
promotiebeleid
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.
Slide 16 - Quizvraag
Manon besteedt per maand 40% van haar uitgaven aan uitgaan en in de schoolkantine. Ze besteedt 10% van haar uitgaven aan de afbetaling van haar smartphone. Bereken de ontbrekende bedragen in de begroting van Manon.