3. Zintuigen

Zintuigen
1 / 53
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Zintuigen

Slide 1 - Woordweb

Zintuigen
  1. Wat zijn zintuigen? en...
  2. Welke zintuigen kennen we?

Slide 2 - Tekstslide

Zintuigen
Zintuigen nemen prikkels van buiten ons lichaam waar. Hierdoor krijgen we informatie over onze omgeving.
Wij mensen hebben de volgende zintuigen:
Het gevoel: in onze huid liggen speciale orgaantjes waarmee we warmte, kou, aanraking en druk kunnen waarnemen. Met pijnpunten nemen we pijn waar.
De reuk: boven in onze neusholte ligt het reukorgaan waarmee we gassen in de lucht waarnemen.
De smaak: op onze tong liggen smaakknopjes waarmee we de smaken zoet, zout, bitter en zuur waarnemen.
Het gezicht: onze ogen zijn gevoelig voor licht. 
Het gehoor: onze oren nemen geluid (trillingen van de lucht) waar.
Het evenwicht: vertelt ons wat de stand van het hoofd (en de rest van het lichaam) is


Slide 3 - Tekstslide

Maak een foto van een zintuig van jezelf

Slide 4 - Open vraag

Alle zintuigen nemen alle prikkels waar
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Bij ieder zintuig hoort een adequate prikkel
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de adequate prikkels voor het smaakzintuig?

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn de adequate prikkels voor:
de ogen, de oren en de neus
(zet ze in dezelfde volgorde)

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de prikkels voor het gevoelszintuig (huid)

Slide 9 - Open vraag

Prikkels en impulsen
  • Een prikkel stimuleert een zintuig

  • In het zintuig wordt de prikkel omgezet in een impuls (een elektrisch signaaltje)

  • Deze impuls gaat naar de hersenen

  • In de hersenen worden de impulsen geinterpreteerd

  • Je wordt je bewust van de waarneming

Slide 10 - Tekstslide

In de hersenen worden impulsen verwerkt
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Zintuigen zetten prikkels om in impulsen
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Waarnemen en reageren
  • Een waarneming kan leiden tot een reactie

  • In de hersenen ontstaan impulsen tussen hersencellen

  • Bepaalde hersencellen sturen dan bv een spier of een klier aan


  • klik hier








Slide 13 - Tekstslide

Zet in de goede volgorde:
1. spier 2. gevoelszenuw 3. zintuig.
4. hersenen. 5 bewegingszenuw

Slide 14 - Open vraag

De huid
De Huid bestaat uit meerdere lagen:
Helemaal aan de buitenkant zit de hoornlaag, deze bestaat uit verhoornde (dode) cellen. De hoornlaag beschermt ons tegen ziekteverwekkers en uitdroging.
Direct daaronder zit de kiemlaag, hierin worden continu nieuwe cellen gevormd die de afgestorven cellen uit de hoornlaag vervangen.
Onder de kiemlaag zit de lederhuid, hierin zitten de zintuigjes voor warmte, kou, tast en druk.  Verder vinden we in de lederhuid haarzakjes, talgklieren, zweetklieren en bloedvaatjes.
Onder de lederhuid vinden we het onderhuids vet

Maak de puzzel op: biodesk

Slide 15 - Tekstslide

Als je van de koude buitenlucht een verwarmde kamer binnen loopt, krijg je het soms wel heel erg warm.
Waardoor komt dat?

Slide 16 - Open vraag

Welk van de zintuigen is voor jou het belangrijkst? En waarom?

Slide 17 - Open vraag


In de huid zitten verschillende soorten zintuigcellen,
welke zijn dat?
A
warmte en kou
B
aanraking en druk
C
temperatuur en tast
D
warmte, kou, druk en tast

Slide 18 - Quizvraag

Pijn neem je waar met alle zintuigjes in de huid
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Het gezicht
  1.  de buitenkant
  2. de binnenkant
  3. licht en donker
  4. scherpstellen
  5. kleuren zien

Slide 21 - Tekstslide

Het gezicht
Als je iemand aankijkt zie je maar een klein gedeelte van het oog. het grootste deel ligt verborgen in de schedel.
(op de volgende dia's kijken we daar beter naar)
Van de buitenkant zien we de iris (het gekleurde deel van het oog) met daarin de pupil. Daaromheen een klein deel van het oogwit. (harde oogvlies)
verder zien we de oogleden, de wimpers en de wenkbrauwen.
De traanklier (rood in de afb.) maakt traanvocht dat door het knipperen over de ogen wordt verspreid. Dit traanvocht wordt door de traanbuis (groen) afgevoerd naar de neus.
Soms maak je meer traanvocht dan kan worden afgevoerd, dan lopen de ogen over. Je huilt!

Slide 22 - Tekstslide

Oogspieren
Dwarsdoorsnede

Slide 23 - Tekstslide

De oogspieren
Je kunt je ogen in alle richtingen draaien. 
Naar links en naar rechts, naar boven en naar beneden.
We hebben eerder geleerd dat spieren alleen trekkrachten kunnen uitoefenen en niet kunnen duwen. 
Daarom heb je een spier om naar rechts te draaien en een andere om naar links te draaien. 
We noemen dat antagonisten.
(klik hier voor een animatie van antagonisten)

In totaal zitten aan ieder oog zes spieren die de oogbewegingen regelen. deze spieren zitten vast aan de oogbol (het oogwit) én aan de schedel.

Slide 24 - Tekstslide

Dwarsdoorsnede
Van buiten naar binnen zien we drie vliezen:
Het buitenste is het harde oogvlies, dit is aan de voorkant doorzichtig en heet dan hoornvlies.
Daarbinnen vinden we het vaatvlies, dit bevat veel bloedvaten die zorgen voor de aan- en afvoer van stoffen. het vaatvlies loopt aan de voorkant door in het regenboogvlies of iris. dit is het gekleurde deel van het oog. In het midden van  de iris zit de pupil, hierdoor komt het licht naar binnen. Daar weer binnen zit het netvlies, hierin liggen de lichtgevoelige cellen. De impulsen uit het netvlies worden via de oogzenuw naar de hersenen gebracht. Aan de voorkant achter de pupil zit de lens, die zorgt voor een scherp beeld.
Binnenin het oog ligt het glasachtig lichaam dat alles op zijn plaats houdt.   (klik hier voor een puzzel van het oog)

Slide 25 - Tekstslide

Traanvocht wordt gemaakt in de traanklier en door de oogleden verspreid over het oog, daarna wordt het via de traanbuis afgevoerd naar de neus
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

1.De wenkbrauwen moeten ervoor zorgen dat er geen zweet van je voorhoofd in de ogen komt.

2. De wimpers filteren bij iedere knipperbeweging van je ogen stofjes uit de lucht.
A
beide beweringen zijn fout
B
1 is goed 2 is fout
C
1 is fout 2 is goed
D
beide beweringen zijn goed

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video


Als de pupil kleiner wordt ....
A
spannen de kring- en de straalsgewijs lopende spieren in de iris
B
ontspannen de kring- en de straalsgewijs lopende spieren in de iris
C
spannen de kringspieren en ontspannen de straalsgewijs lopende spieren in de iris
D
ontspannen de kringspieren en spannen de straalsgewijs lopende spieren in de iris

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

Scherpstellen,
waar denk je aan?

Slide 31 - Woordweb

Scherpstellen
  1. kringspier
  2. lensbandjes
  3. lens

Slide 32 - Tekstslide

Scherpstellen
Om scherp te stellen moet de vorm van de lens veranderen 
Is de lens bol dan zien we dichtbij scherp, is de lens plat dan zien we veraf scherp. Veraf en dichtbij tegelijkertijd scherp zien is onmogelijk.
Om dichtbij scherp te zien moet het oog zich inspannen. De kringspier (rood) trekt samen, waardoor de lensbandjes niet meer aan de lens trekken. De lens neemt een druppelvorm aan en wordt bol.
In de verte kijken doe je door de kringspier te ontspannen. De lensbandjes worden strak getrokken en de lens wordt uit elkaar getrokken en wordt plat. 

Slide 33 - Tekstslide

Je zit een boek te lezen. je kleine zus komt binnen en je kijkt op naar haar.
Beschrijf kort wat er in je ogen gebeurt!

Slide 34 - Open vraag

Het gehoor

Slide 35 - Woordweb

Het gehoor
  1. Wat is geluid?
  2. De weg van het geluid
  3. Wanneer hoor je iets?
  4. Hoe ontstaat gehoorschade?

Slide 36 - Tekstslide

Het gehoor
Geluidstrillingen worden door de oorschelp opgevangen en de gehoorgang in geleid. Aan het einde van de gehoorgang wordt het trommelvlies in trilling gebracht. Deze geeft de trilling door aan de gehoorbeentjes en deze op hun beurt weer aan de vloeistof in het slakkenhuis.
In het slakkenhuis zitten trilhaartjes die de trilling omzetten in een impuls. Deze impuls wordt via de gehoorzenuw naar de hersenen geleid. 
Hé, hoor ik iets?
De buis van Eustachius verbindt het inwendig oor met de keelholte. Hierdoor kan lucht het inwendig oor in- of uitstromen waardoor de druk in het oor gelijk bljft aan de druk buiten.
Op de volgende dia vind je een animatie van dit verhaal.
klik hier voor een puzzel van het oor

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Wanneer hoor je iets?
A
Als geluidstrillingen de gehoorgang binnenkomen
B
Als geluidstrillingen het trommelvlies en de gehoorbeentjes laten trillen
C
Als geluidstrillingen speciale 'haartjes' in het slakkenhuis prikkelen
D
Als impulsen vanuit het slakkenhuis via de gehoorzenuw de hersenen bereiken

Slide 39 - Quizvraag

Waardoor kan gehoorschade ontstaan?
A
Door geluiden vanaf een sterkte van 80 dB
B
Door hele hoge geluiden
C
Door hele lage geluiden
D
Door geluiden van 120 dB

Slide 40 - Quizvraag

Geluiden van 80 dB (bromfiets) kunnen gehoorschade opleveren als je 8 uur aan zulk geluid wordt blootgesteld
A
Dat is zo
B
Dat is onzin

Slide 41 - Quizvraag

Voor een geluid van 90 dB (vrachtauto) is dat al het geval bij minder dan 2 uur blootstelling
A
Inderdaad
B
Dat is echt onzin

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Link

De reuk

Slide 44 - Woordweb

De reuk
  1. Waarvoor is je reuk belangrijk?
  2. Waar zit het reukorgaan?

Slide 45 - Tekstslide

De reuk
Zonder reukorgaan zou een dier (maar wij ook) een aantal problemen hebben: 
  • Het zou geen gevaar (bv brand of een roofdier) ruiken.
  • Het zou zijn voedsel niet meer kunnen vinden.
  • Het zou geen partner meer vinden of herkennen.
  • Het zou geen idee hebben waar het territorium van zijn buurman of burvrouw begint.

Het reukorgaan zit bovenin de neusholte. Als je goed wilt ruiken snuif je de lucht dan ook op tot zo diep mogelijk bovenin de neus.
het reukslijmvlies bevat speciale cellen die gassen in de lucht kunnen waarnemen.

Op de volgende dia vind je een animatie van de neus 

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

En de smaak

Slide 48 - Tekstslide

De smaak werkt op vergelijkbare wijze als de reuk. De smaakknopjes op je tong nemen opgeloste stoffen in je eten waar. je hebt speciale smaakknopjes voor zure, zoute, zoete en bittere stoffen.
Samen met het reukorgaan bepaalt de smaak hoe je eten proeft. Als je verkouden bent smaakt het eten je meestal veel minder. 
Op de volgende dia vind je een animatie van de smaakzin. (let maar niet op de moeilijke woorden)

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Link

wat neem je waar met je smaakpapillen?
A
gassen in de lucht
B
gassen opgelost in water
C
opgeloste stoffen in water
D
opgeloste stoffen in de lucht

Slide 51 - Quizvraag

Waarvoor is het reukorgaan belangrijk?
Meerdere antwoorden mogelijk.
A
Voor het signaleren van gevaar
B
Voor het proeven van je eten
C
Voor het vinden van een partner
D
Voor het vinden van voedsel

Slide 52 - Quizvraag

Waarom geniet je veel minder van je eten als je verkouden bent?

Slide 53 - Open vraag