Delend lidwoord + prendre

Bonjour & bienvenue
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Tekstslide

Welke lidwoorden
ken je in het Frans?

Slide 2 - Open vraag

TH3      le 11 novembre 2024

Slide 3 - Tekstslide

H3
week 1
Les 1
P.Budel

Slide 4 - Tekstslide

But du cours
Aujourd'hui: 
Corriger les devoirs
Introduction de "l'article partitif " (Delend Lidwoord)
Na deze les weet je:
      Wat het delend lidwoord is en hoe je deze kunt herkennen én toepassen in een zin.


                                                 

Slide 5 - Tekstslide

du, de la, de l', des 
de, d'
le , la, l', les 
Révision de l'article partitif (Delend Lidwoord)
-------------

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

J'achète souvent ..... fruits
A
du
B
des
C
de la
D
del'

Slide 8 - Quizvraag

Tu aimes ... pizza?
A
du
B
la
C
de la
D
de

Slide 9 - Quizvraag

Je voudrais ... eau
A
de l'
B
l'
C
de la
D
d'

Slide 10 - Quizvraag

Tu prends ... haricots verts?
A
du
B
de la
C
l'
D
des

Slide 11 - Quizvraag

Je ne prends pas ... frites.
A
de
B
des
C
les
D
d'

Slide 12 - Quizvraag

Je suis capable de manger un kilo .....fraises
A
de
B
des
C
d'
D
les

Slide 13 - Quizvraag

Et je mange beaucoup ....chantilly ( slagroom) aussi
A
du
B
de
C
de la
D
la

Slide 14 - Quizvraag

Tu n'aimes pas .... chocolat (m.)?
A
du
B
de
C
le

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

L'article partitif: het delend lidwoord 
Gebruik: 
Als er in het Nederlands géén lidwoord voor het zelfstandig naamwoord staat, krijg je in het Frans een delend lidwoord. 
BV: Zij eet salade  - Elle mange de la salade. 

Vormen delend lidwoord: 
mannelijk:                   DU
vrouwelijk:                  DE LA
klinker/stomme h:   DE L'
meervoud:                  DES

Slide 17 - Tekstslide



Na een ontkenning:
Dan gebruik je in het Frans:

Na een hoeveelheidswoord:
Dan gebruik je in het Frans:


de
d'


de
d'
Het delend lidwoord verandert alleen :

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het stappenplan voor het delend lidwoord

Stap 1: Staat er een lidwoord? --> un, une, le, la, l', les
Stap 2: Staat er AIMER/ADORER/PRÉFÉRER/ DÉTESTER? --> le, la, l',  les
Stap 3: Ontkenning of hoeveelheidswoord? --> de / d'
Stap 4: HELEMAAL NIKS?   --> Du, de la, de l', des

Slide 21 - Tekstslide

Vous êtes prêts ?
Nu volgen een paar vragen om te kijken of je het begrepen hebt.
Bonne chance !

Slide 22 - Tekstslide

Tu veux ... coca ?

Kies het juiste delend lidwoord.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 23 - Quizvraag

Non, je ne veux pas ... coca
A
du
B
de la
C
d'
D
de

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'veel'
A
beaucoup
B
souvent
C
plusieurs
D
parfois

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'een beetje'
A
un petit
B
un peu
C
une bête
D
un grand

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'een kilo sinaasappels'
A
un kilo de rouges
B
un kilo de jaunes
C
un kilo d'oranges
D
un kilo de bleus

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de vertaling van 'een glas cola'
A
une glace de coca
B
une tasse de coca
C
un peu de coca
D
un verre de coca

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal 'ik eet geen vlees'
A
Je ne mange pas du viande.
B
Je ne mange pas des viande.
C
Je ne mange pas de viande.
D
Je ne mange pas d' viande.

Slide 29 - Quizvraag

Sleep de delend lidwoorden naar de juiste zinnen.
Je mange ... croissants.
Elle boit ... eau minérale.
Ils achètent ... pain.
Elle n'a pas ... chips.
On a peu ... argent
du
d'
de
des
de l'

Slide 30 - Sleepvraag

On continue avec le verbe irrégulier 'prendre'

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Vous êtes prêts ?
Nu volgen er weer een paar vragen om te kijken of je het begrepen hebt.
Bonne chance !

Slide 33 - Tekstslide

Vervoeg in de présent:
Mon frère ... (prendre) toujours le bus.
A
prennent
B
prend
C
prends
D
prenons

Slide 34 - Quizvraag

Vervoeg in de présent:

Vous ... (prendre) le taxi.
A
prends
B
prenez
C
prennent
D
prend

Slide 35 - Quizvraag

Vervoeg in de présent:
Mes parents ne ... (prendre) pas de gâteau (=taart).
A
prennent
B
prenez
C
prends
D
prenons

Slide 36 - Quizvraag

Vervoeg in de passé composé:

J' ... ... (prendre) le bus pour aller à Lyon.
A
Jai pris
B
Je ai pris
C
J'ai pris
D
J'ai prené

Slide 37 - Quizvraag

Vervoeg in de passé composé:

Tu ... ... de la mousse au chocolat ?
A
Tu pris
B
Tu as pris
C
Tu as prendré
D
Tu a pris

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide