In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2 - Beweging
§ 2.1 - Snelheid
§ 2.2 - Gemiddelde snelheid
§ 2.3 - Versnelling
§ 2.4 - (xt)-diagram
§ 2.5 - (vt)-diagram
§ 2.6 - De raaklijn
§ 2.7 - Oppervlaktemethode
§ 2.8 - De valversnelling
Slide 1 - Tekstslide
§ 2.1 - Snelheid
Leerdoelen
- Snelheidsformule begrijpen en toepassen
- De betekenis van het Delta-teken begrijpen en toepassen
- De omrekening toepassen van km/h ---> m/s en visa versa
Slide 2 - Tekstslide
Snelheid
Je bent als het goed is bekend met de volgende snelheidsformule
Waarin:
= de gemiddelde snelheid in: m/s
= totale afstand in: m
= totale tijd in: s
vgem=ts
vgem
s
t
Slide 3 - Tekstslide
Het nieuwste record voor de 42 km marathon werd onlangs gehaald door de Keniaan Kipchoge met een tijd van 2 uur, 1 minuut en 39 seconden. Uitgaande van alleen 2 uur en 2 minuten, wat was zijn gemiddelde snelheid in km/h?
Slide 4 - Woordweb
Snelheid
Maar als je de snelheid wilt weten van een voorwerp binnen een bepaald interval, is een andere formule van toepassing. Dat is:
Waarin:
= de snelheid in: m/s
= afgelegde afstand tussen twee posities x2 - x1 in: m
= gepasseerde tijd tussen twee tijdstippen t2 - t1 tijdens het afleggen
van de afstand Δx in: s
v
Δx
Δt
v=ΔtΔx
Slide 5 - Tekstslide
Verplaatsing
De Δ staat voor de "toename van" de afstand of tijd. We noemen dit ook wel eens de "verplaatsing".
De verplaatsing kan in zowel positieve als negatieve richting plaatvinden. Voorwaartse verplaatsing is positief en als de verplaatsing in een tegengestelde richting plaatsvindt, is er sprake van een negatieve snelheid.
v=ΔtΔx
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld I
Stel je voor dat de auto van positie x = 0 m naar x = 100 m constant beweegt binnen een tijd van 20 s.
Met de formule krijgen we daaruit:
v=ΔtΔx=Δtx2−x1=20100−0=5
m/s (of m·s-1)
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld II
Stel je nu voor dat de auto achteruit gaat rijden van positie x = 75 m naar x = 25 m constant beweegt binnen een tijd van 20 s.
Met de formule krijgen we daaruit:
v=ΔtΔx=Δtx2−x1=2025−75=−2,5
m/s (of m·s-1)
Slide 8 - Tekstslide
Met welke snelheid heeft het voorwerp zich voorbewogen tussen 0 en 2 s?
Slide 9 - Woordweb
Met welke snelheid heeft het voorwerp zich voorbewogen tussen 2 en 4 s?
Slide 10 - Woordweb
Eenheden
Bij snelheden gebruiken we twee verschillende eenheden: km/h en m/s.
-> We kunnen van km/h naar m/s
omrekenen door te delen door 3,6.
-> We kunnen van m/s naar km/h
omrekenen door te vermenigvuldigen
met 3,6.
Slide 11 - Tekstslide
Waarom x of : 3,6?
Stel we gaat 80 km/h omrekenen naar ... m/s.
Een eerste stap is om het naar m/h om te rekenen, dan wordt het: 80000 m/h.
Dan rekenen we meter per uur om naar meter per seconde:
60⋅6080000=22
m/s
Slide 12 - Tekstslide
Waarom x of : 3,6?
Omgekeerd kan ook.
Van 22 m/s naar ... km/h. 22 m/s x 60 x 60 = 80000 m/h
Van m/h naar km/h geeft: 80000 m/h = 80 km/h
Slide 13 - Tekstslide
1. Hoeveel m/s is 1000 km/h? 2. Hoeveel km/h is 40 m/s? 3. Hoeveel km/s is 100 km/h?
Slide 14 - Woordweb
Vraag 12 van WS: Een leerling is aan het hardlopen. Zijn doel is om binnen 50 seconden 200 meter te rennen. De leerling rent met een snelheid van 16 km/h. Bereken of de leerling zijn doel bereikt heeft. (en trek je conclusie)
Vraag 18 van WS: Een etappe in de Tour de France heeft een afstand van 175 km. De geschatte aankomsttijd bij een snelheid van 44 km/h is 15:50 uur. Bereken de starttijd.