Taalverzorging 2.1- 2.2- 2.3

Taalverzorging 2.1- 2.2- 2.3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 2.1- 2.2- 2.3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel van vandaag:

  • Ik kan werkwoorden  vervoegen in de tegenwoordige tijd, verleden en voltooide tijd 
  • Ik weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
  • Ik weet hoe het een voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamwoord moet spellen

Slide 2 - Tekstslide

Check in .......heb ik nog instructie nodig. 
Je vult de 10 zinnen in. 
Heb je 8 of meer zinnen foutloos gemaakt, dan kun je meteen aan de slag met de opdrachten van les 3.
Zo niet, dan doe je gezellig mee met de instructie!

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden
1. Meester Tom voorspelt regen en wind.
2. Gisteravond klapten de toeschouwers voor de musical.
3. Mijke zal zeker naar het feest gaan.
4. Waarom vermoedt het zusje van Amjad dat?
5. De paarden draafden vorige week nog in de wei
6. De inmiddels beantwoorde mail heeft Daniëlle bereikt.
7. Iris en Tess hadden gisteren geen tijd.
8. De geschudde kussens liggen er prachtig bij in het licht.
9. Ben en Suheil durfden vorige week van de hoogste duikplank.
10. Xavi’s moeder verbindt mijn verstuikte enkel.


Wissel je blaadje met een klasgenoot

Slide 4 - Tekstslide

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 5 - Tekstslide

Vervoeg volgens schema
dansen: ik dans
                  jij danst
                  hij danst
                  wij dansen

Slide 6 - Tekstslide

Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​

> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer
> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

je en jij 
je/jij erachter dan geen -t

Slide 7 - Tekstslide

Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt jouw zus van geitenmelk?

jij/je geen onderwerp

Slide 8 - Tekstslide

Instructie werkwoordspelling
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm in vt
  1. Wat is het hele werkwoord?
  2. Haal '-en' van het werkwoord af
  3. De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in "taxi-kofschip"
  4. Staat de medeklinker wel in taxi-kofschip? ik- vorm+ te(n)
  5. Staat de medeklinker niet in taxi-kofschip? ik-vorm+ de(n)


Slide 12 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord?
Het is een werkwoord in een zin.
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is.
Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is of afgelopen. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 

Slide 14 - Tekstslide

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 

Slide 15 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD
van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden vorm je meestal door ge- voor de stam te zetten en een -d of -t erachter.
PAS OP: eindigt de stam al op een -d of -t dan komt er GEEN extra -d of -t achter.

  • Wat is het hele werkwoord?
  • Haal '-en' van het werkwoord af
  • De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in taxi-kofschip
  • Staat de medeklinker wel in taxi-kofschip? ik- vorm + t
  • Staat de medeklinker niet in taxi-kofschip? ik-vorm + d




Slide 16 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD
van zwakke werkwoorden
PAS OP: als het hele werkwoord al begint met ge-, be-, ont-, her of ver- hoef je er geen ge- meer voor te zetten.

VOORBEELD:












boffen
boff
geboft
piepen
piep
gepiept
wandelen
wandel
gewandeld
leven
lev
geleefd
vertellen
vertell
verteld
gebruiken
gebruik
gebruikt

Slide 17 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden eindigt het voltooid dw vaak op -en.

zwemmen - zwom - gezwommen
lopen - liep - gelopen
bij zwakke gaan we kijken of er een t of een d achterkomt! 

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan:

1. Kijk het hele werkwoord!!!
2. Haal dan -en eraf voor de stam
3. Kijk naar de laatste letter
4. Gebruik het 't ex kofschip
5. Of maak het woord langer 
DUS: 
laatste letter staat in het kofschip:t 
laatste letter staat niet in het kofschip: d 

 


Slide 19 - Tekstslide

Wat is het verschil?
vergrote - vergrootte
bestede - besteedde
verbrede - verbreedde


Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
  • We kunnen de vergrote foto in de winkel afhalen.
  • De fotograaf vergrootte onze foto van de bruiloft.
  • Het bestede bedrag kun je declareren.
  • De docent besteedde veel aandacht aan de werkwoordspelling.
  • Het verbrede pad zag er goed uit.
  • Gisteren verbreedde de tuinman het pad. 

Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruiken?

Schrijf het zo kort mogelijk!

Slide 22 - Tekstslide

Wat hij ... is dat je op tijd moet komen.
A
bedoelen
B
bedoeld
C
bedoelt
D
bedoeldt

Slide 23 - Quizvraag

Ik (eten) altijd weinig in de ochtend.

Slide 24 - Open vraag



De kerktoren is verlicht.
De _____ kerktoren.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
vrezen
A
gevreest
B
gevreesd

Slide 26 - Quizvraag

(Onthouden) goed wat er is verteld!

Slide 27 - Open vraag

(Worden) je trainer net als Frank de Boer ontslagen?

Slide 28 - Open vraag



De kleding is zelf ontworpen.
De zelf _____ kleding.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 29 - Open vraag

Ik .. (winkelen) in de Intratuin.
A
winkelte
B
winkelde
C
winkeldde
D
winkelten

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
bloeien
A
gebloeit
B
gebloeid

Slide 31 - Quizvraag

Hij ... (kruiden) de vis en bakte deze daarna goudbruin.
A
kruide
B
kruidde
C
kruidden
D
kruiden

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
schaken
A
geschaakt
B
geschaakd

Slide 33 - Quizvraag

Fleur ... leuke projecten
A
ontwikkeld
B
ontwikkelt
C
ontwikkeldt
D
ontwikkelen

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 35 - Tekstslide