Ik
stond met hem te PRATEN. / Ik
sta met hem te PRATEN.
Terwijl ik aan het schrijven was, luisterde ik naar de tv. / Terwijl ik aan het schrijven ben, luister ik naar de tv.
Dat kan niet waar zijn!
In de volgende zinnen is er GEEN sprake van een infinitief, maar van een persoonsvorm:
Wij praten met onze klasgenoten. / Wij praatten met onze klasgenoten
Zij maken een toets./ Zij maakten de toets.