13-05 t/m 20-05 3TL Duits

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Programm

Planung

• was soll diese Woche bearbeitet werden?

Lernziel

• was werdet ihr diese Woche lernen?
  

Einleitung Luxemburg

• Aufgaben
  

Schritt 27 ab TB Seite 10 

Planung 

Ab heute benutzen wir Buch 5

• habe ich am Anfang des Jahres verteilt
  

Einleitung Luxemburg Buch 5

• Luxemburgkenntnisse prüfen

Schritt 27 ab Seite 10 Lesen

• bearbeite alle Aufgaben bis Stempeln, bitte!
  

Lernziel der Woche

Einleitug:

Du lernst neue Fakten über Luxemburg. 

Schritt 27

Du kannst spexifische Informationen in einfachem, alltäglichem Material finden und verstehen.

Schritt 29 ab Seite 33

Du kannst kurze, einfacje Notizen für anderen machen

Ben jij eens in Luxemburg geweest? Wat is typisch of kenmerkend voor dit land?

Wat is de titel van het staatshoofd?

Wat is de hoofdstad van Luxemburg?

Wat is de naam van het wapen van Luxemburg?

1. der rote Löw
2. le lion rouge
3. de Roude léiw
4. het rode leeuweke (met een Vlaams accent)

Groothertogdom

• Luxemburg is het enige groothertogdom in de wereld. 
  
• Lijkt qua vorm erg op een koninkrijk
  
• Afhankelijk sinds 1867
  
• Tot 1890 eigen staat onder Nederlands koning
  
• Willem II was koning van Nederland en Groothertog van Luxemburg
  

Als je aan de band denkt tussen Nederland en Luxemburg. Welke stellingen zijn dan waar?

1. De vlaggen lijken qua kleur erg op elkaar
2. Het Luxemburgs heeft soms wat weg van het Nederlands
3. De groothertogenfamilie heet van Nassau
4. Je betaalde vroeger in Luxemburg met de Nederlands gulden

Schritt 27 alle Aufgaben S. 27

In diesem Schritt lernst du Informationen aus Texten finden.

Wichtig!

• Webseiten von Themeparks
  
• Hausordnung AirBnB lesen
  
• Bis wie spät haben die Restaurants geöffnet?
  
• Darf ich in diesem Zimmer rauchen?
  

Schritt 29 Schreiben ab S. 33

Thema: Haus und Wohnen

Fertigkeit: Schreiben -> Kommunikation

Vokabeln: Haus und Wohnen

Grammatik: Verb haben (Vergangenheit)

Aufgaben: alle Aufgaben des Schrittes 29 ab Seite 33

Ik heb -> Ik had

haben tt

ich habe

du hast

er/sie/es hat

wir haben

ihr habt

sie/Sie haben

volt. dw: (haben) gehabt

haben vt

ich hatte

du hattest

er/sie/es hatte

wir hatten

ihr hattet

sie/Sie hatten

volt. dw: (haben) gehabt

Präteritum
haben

1. du hattest
2. du hatest
3. du habtest
4. du habte

Präteritum
haben

1. wir hatten
2. wir habten
3. wir hattet
4. wir haten

Hausaufgaben

Schritt 27 ab Seite 27

alle Aufgaben

Schritt 29 ab Seite 33

alle Aufgaben