1. plaats/richting = hier, daar, links, nergens
2. tijd = gisteren, straks, opeens, later, tegenwoordig
3. frequentie = altijd, soms, dagelijks
4. ontkenning - niet, nooit
5. graad = heel, erg, zeer, graag, tamelijk
6. hoeveelheid = compleet, nauwelijks, slechts