In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H2.4 Leren budgetteren
Leerdoelen:
- Het verband tussen budgetteren en een begroting
- Drie soorten inkomsten en uitgaven
- Wat reserveren is en welk voordeel het heeft
Je oefent:
- Een reserveringsbedrag berekenen
Slide 1 - Tekstslide
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 2 - Quizvraag
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Reserveren
Betekenis
Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.
Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).
*incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten
→ dus geen geld tekort komen
Slide 8 - Tekstslide
Geld tekort? 3 oplossingen
- Inkomsten vergroten
- Geld lenen als het echt niet anders kan
- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)
Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen
(= abonnementen etc.)
Slide 9 - Tekstslide
Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven
Slide 10 - Quizvraag
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 11 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 12 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 13 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 14 - Quizvraag
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ..
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.
Slide 15 - Quizvraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 16 - Quizvraag
Akki en Lidy verdienen € 1.500. Ze krijgen hun tweede kind. Zij verhogen hun budget voor hun kinderen met:
A
2 × € 195 – € 255 = € 135
B
2 × € 165 – € 255 = € 75
C
2 × € 195 – € 165 = € 225
D
2 × € 165 – € 195 = € 135
Slide 17 - Quizvraag
Trudy en Henk verdienen € 2.000. Ze krijgen hun eerste kind. Het budget voor hun kind wordt:
A
€ 340.
B
€ 260.
C
€ 220.
D
€ 210.
Slide 18 - Quizvraag
Alex en Krista verdienen € 1.750. Zij krijgen hun derde kind. Zij verhogen het budget voor hun kinderen met:
A
€ 130
B
€ 125
C
€ 115
D
€ 120
Slide 19 - Quizvraag
Welk bedrag blijft er over voor Imauri?
A
€ 250 per maand
B
€ 300 per maand
C
€ 350 per maand
D
€ 400 per maand
Slide 20 - Quizvraag
Hoe groot is ieders deel in de gezamenlijke kosten?
A
€ 700 per maand
B
€ 800 per maand
C
€ 850 per maand
D
€ 900 per maand
Slide 21 - Quizvraag
Welk bedrag blijft er over voor Oscar?
A
€ 0 per maand
B
€ 50 per maand
C
€ 150 per maand
D
€ 180 per maand
Slide 22 - Quizvraag
Ze kiezen voor een andere verdeling van de gezamenlijke uitgaven. Ieder houdt € 200 van het salaris voor de persoonlijke uitgaven en de rest is voor de gezamenlijke uitgaven. Hoeveel betaalt Imauri dan aan de gezamenlijke uitgaven?
A
€ 500 per maand
B
€ 1000 per maand
C
€ 2000 per maand
D
€ 2500 per maand
Slide 23 - Quizvraag
Neem aan dat jij gaat samenwonen. Wat is dan volgens jou een eerlijke verdeling van de gezamenlijke uitgaven?
Slide 24 - Open vraag
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 25 - Quizvraag
Bart en Janneke hebben twee kinderen. Hun inkomen daalt van € 2.500 naar € 2.000. Zij passen het budget voor hun kinderen aan het lagere inkomen aan. Zij verlagen hun budget met: