Les 3 - werkwoordspelling - pv tt en vt

Planning
1. uitleg werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt + vdw

2. zelfstandig verder werken volgens planner


1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning
1. uitleg werkwoordspelling persoonsvorm tt en vt + vdw

2. zelfstandig verder werken volgens planner


Slide 1 - Tekstslide

werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 2 - Tekstslide

de persoonsvorm vind je door   1/2
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Hij mag geen bier drinken voor schooltijd.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

Slide 3 - Tekstslide

de persoonsvorm vind je door   2/2

  • De zin in een getal (enkelvoud <=> meervoud) te zetten.  = getalproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Het meisje lacht om het grapje.  PV= 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
.
De persoonsvorm
Rofaida
heeft
haar huiswerk
gemaakt

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Wie
komt
mee
naar
Walibi?

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm ?
De persoonsvorm
Gisteren
dronken
Stan en ik
 cola

Slide 7 - Sleepvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Tip!
Vul bij een pv tt het ww 'lopen' in, dan hoor je of je een -t moet schrijven of niet.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is juist? pv - tt
Van boksen (worden) je sterk.
A
word
B
wordt
C
wort
D
werd

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de pv tt?
Wij ____ samen naar het strand.
A
liepen
B
lopen
C
loopt
D
loopte

Slide 10 - Quizvraag

De jongen ... lid van een schaakvereniging (pv tt)
worden
A
word
B
wordt
C
worden
D
werd

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling pv-tt
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de pv tt?
Hij ____ van sushi.
A
houd
B
hield
C
houdt
D
hielt

Slide 13 - Quizvraag

Hij verbeter....(pv tt) de fout die hij eerder gemaakt heeft.
A
verbetert
B
verbeterd
C
verbeterdt

Slide 14 - Quizvraag

Noteer de pv tt.
Hij (zwaaien) naar Sinterklaas.
A
zwaaien
B
zwaai
C
zwaait

Slide 15 - Quizvraag

Hij (worden) ... nog eens gek van haar! PV-tt
A
word
B
wordt
C
werd
D
werdt

Slide 16 - Quizvraag

(Vinden) ... je vader dat ook niet lastig?
PV-tt
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 17 - Quizvraag

De stukken (kopiëren - PV TT) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 18 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 19 - Tekstslide

persoonsvorm verleden tijd
Om te bepalen of je + te(n) of + de(n) moet schrijven, kun je de regel van 't kofschip gebruiken:

1. Neem de stam van het werkwoord.
2. Kijk naar de laatste letter van de stam.
3. Is dat een medeklinker uit 't kofschip of is het een x?
Ja? Schrijf dan de ik-vorm + te(n).
Nee? Schrijf dan de ik-vorm + de(n).




Slide 20 - Tekstslide

voorbeeld
heel ww
stam
laatste letter
't kofschip x?
pv v.t.
klussen
kluss
s
ja
Ik-vorm + te
kluste
kleven
klev
v
nee
ik-vorm + de
kleefde
lachen
lach
ch
ja
ik-vorm + te
lachte

Slide 21 - Tekstslide

Ik ....(verbreden) de weg. (pv vt)
A
verbrede
B
verbreedde
C
verbreede
D
verbredde

Slide 22 - Quizvraag

Ik pv vt ( verhuizen) vorig jaar naar Amerika.
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuisten
D
verhuisden

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist? pv vt
De storm (verwoesten) ons tuinhuisje.
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesde
D
verwoesdde

Slide 24 - Quizvraag

Vul in: pv vt
Vanmorgen .......... de auto niet meer
A
start
B
stard
C
startte
D
startde

Slide 25 - Quizvraag

(PV vt)
Glenn en Serkan (leveren) een boekje in.
A
leveren
B
levert
C
leverden
D
leverde

Slide 26 - Quizvraag

Hoe spel je de pv-vt in onderstaande zin?

(faxen) Ik ... gisteren een bestand naar mijn leraar.
A
faxde
B
faxede
C
faxte
D
faxdte

Slide 27 - Quizvraag

Even oefenen pv vt:
De schipbreukelingen .......(overleven) dagenlang op het eiland.
A
overleefden
B
overleefde
C
overleefte
D
overleven

Slide 28 - Quizvraag

Wat is juist? pv vt
Hij (verbazen) zich er niet over.
A
verbaasde
B
verbaazde
C
verbaaste
D
verbaastte

Slide 29 - Quizvraag

voltooid deelwoord
Om te bepalen of je + t of + d moet schrijven, kun je de regel van 't kofschip gebruiken:

1. Neem de stam van het werkwoord.
2. Kijk naar de laatste letter van de stam.
3. Is dat een medeklinker uit 't kofschip of is het een x?
Ja? Schrijf dan het vdw eindigend op een -t
Nee? Schrijf dan het vdw eindigend op een  -d.




Slide 30 - Tekstslide

Voltooid deelwoord VDW

Helemaal alleen is Sam naar Italië gereis...
A
-d
B
-t

Slide 31 - Quizvraag

Voltooid deelwoord VDW

Sam vindt dat de jongen, Raf, haar niet aardig heeft behandel...
A
-d
B
-t

Slide 32 - Quizvraag

Voltooid deelwoord VDW

Toch raakt Sam bevrien... met hem en zijn zusje.
A
-d
B
-t

Slide 33 - Quizvraag

Voltooid deelwoord VDW

Op een dag is er voor het hotel een auto ontplof.....
A
-d
B
-t

Slide 34 - Quizvraag

Vul aan:

Terwijl zijn moeder hem had gewaarschuwd,
heeft hij zijn handen toch ..... (verbranden).
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrandde
D
Ik weet het niet.

Slide 35 - Quizvraag

Ik weet welke regels ik moet gebruiken voor het spellen van de persoonsvorm en voltooid deelwoord.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Werk verder volgens de planner.
Week 48
H7 Taalverzorging 3 => 7.2 Spelling

Maak opdr. 15 en maak de zelftoets

Bepaal aan de hand van jouw resultaten voor de zelftoets welk onderdeel/welke onderdelen je nog verder moet oefenen.

Deze onderdelen kun je vinden in dit hoofdstuk onder ‘Verder oefenen 1’ en ‘Verder oefenen 2’.




Slide 37 - Tekstslide