Les 1 - de persoonsvorm (pv)

Disk thema 19
De persoonsvorm (pv)
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Disk thema 19
De persoonsvorm (pv)

Slide 1 - Tekstslide

DOEL


DE PERSOONSVORM IN EEN ZIN VINDEN

- je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden


Slide 2 - Tekstslide

Weet jij wat werkwoorden zijn?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
De kip loopt naar het hok.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
In de winter sneeuwt het soms.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
De bakker bakt lekkere broodjes.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
De kinderen fietsen naar het zwembad.

Slide 7 - Open vraag

DE PERSOONSVORM (PV)

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm is een werkwoord die zich

aanpast aan het onderwerp.

Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.



Ik loop

Jij loopt

Wij lopen

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm geeft aan of een zin in de tegenwoordige

of verleden tijd staat.



Ik loop - ik liep

Jij bakt - jij bakte

Wij zien - wij zagen

Slide 10 - Tekstslide


Bij het maken zinnen is het heel fijn als je weet wat de persoonsvorm is.


In het Nederlands is dit de basis van de zin.


Daarom begin je altijd met het vinden van de persoonsvorm!

Slide 11 - Tekstslide

De persoonsvorm vinden

Je leert twee manieren om de persoonsvorm te vinden

Slide 12 - Tekstslide

1. Tijdproef

Zet de zin in een andere tijd.

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 13 - Tekstslide

Ik heb een groene fiets


Hij moest zijn fietsband gaan plakken


Janneke praat heel zachtjes

Ik had een groene fiets


Hij moet zijn

fietsband gaan plakken


Janneke praatte heel zachtjes

Slide 14 - Tekstslide

2. Vraagproef

Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.

Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

Slide 15 - Tekstslide

Ik krijg nieuwe schoenen


Hij eet alle snoep op


Mijn vriend wil graag naar het zwembad

Krijg ik nieuwe schoenen?


Eet hij alle snoep op?


Wil mijn vriend graag naar het zwembad?

Slide 16 - Tekstslide

Let op:


Soms begint een vraag met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, …).


Een vraagwoord kan NOOIT persoonsvorm zijn.


Gebruik dan de tijdproef om de persoonsvorm te vinden.

Slide 17 - Tekstslide

Waar loop ik?


Wie eet alle snoep op?


Wanneer hebben jullie de les bekeken?

Waar liep ik?


Wie at alle snoep op?


Wanneer hadden jullie de les bekeken?

Slide 18 - Tekstslide

Welke twee manieren heb je geleerd om de persoonsvorm te vinden?

Slide 19 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
In zijn vrije tijd gaat Kees graag hardlopen.

Slide 20 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Tom en Jerry zijn geen vrienden.

Slide 21 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Onze klas heeft een cadeau voor de mentor gekocht.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Een goede vriendschap duurt meestal jaren.

Slide 23 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Waar heb jij die leuke tas gekocht?

Slide 24 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Van wie is die groene tandenborstel?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Waarom geeft de buurman een feestje?

Slide 26 - Open vraag

GELEERD


DE PERSOONSVORM IN EEN ZIN VINDEN

- je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden


Slide 27 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 28 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 29 - Open vraag