2023 Resumen 3HV - Zinnen schrijven (PW cap.3)

(ree- soe-men) (= samenvatting)
Capítulo
ZINNEN 
SCHRIJVEN
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

(ree- soe-men) (= samenvatting)
Capítulo
ZINNEN 
SCHRIJVEN

Slide 1 - Tekstslide

¿Cómo escribir frases en español?
Om Spaanse zinnen op de goede manier te schrijven, hou je rekening met de onderstaande vragen 

  1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
  2. Is per zin 1 werkwoord vervoegd?
  3. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
  4. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd? (dus tegenwoordige tijd, toekomende tijd, etc.)
  5. Staat dat werkwoord goed vervoegd bij de juiste persoonsvorm? ; yo soy, ellos hablan etc
  6. Staat de tijdsaanduiding* vóór of achteraan de zin?  (gisteren, vanochtend, in 1898, om half drie)
  7. Staat de plaatsbepaling** vóór of achteraan de zin? (hier/daar, in Madrid, bij de Kwakel, boven, achter)
  8. Zijn de bijvoeglijk-,bezittelijk voornaamwoord en lidwoord aan het zelfstandig naamwoord aangepast? vb. : Un libro rojo; Nuestra casa roja.
  9. Hebben de vraagwoorden accenten?  é , í, á ó, ú ?;  Denk ook aan de ¿? en de ¡!
  10. Heb je voor de bijzin de bovenstaande regels opnieuw toegepast?

Stappen om Spaanse zinnen te schrijven

Slide 2 - Tekstslide

1. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
Meestal staan de werkwoorden bij elkaar, maar het belangrijkste werkwoord in de zin moet vervoegd zijn

Pedro no quiere hacer sus deberes.
Pedro wil zijn huiswerk niet maken.

Slide 3 - Tekstslide

2. Staat de ontkenning vóór het vervoegde werkwoord?
Pedro No quiere hacer sus deberes, of
Nunca quiere hace sus deberes,
 
Maar bij gebruik van dubbele ontkenning: Pedro no va nunca al cine. 
(zie ook groene boekje , pag 30.)

Slide 4 - Tekstslide

3. Staat het belangrijkste werkwoord in de juiste tijd, vervoegd met de juiste persoonsvorm? Dus bij yo...
Tegenw. tijd
Voltooid 
deelwoord
Toekomende tijd
Gerundio
indefinido
hablar
(yo) 
hablo
he hablado
voy a hablar
estoy
hablando
hablé
dormir
(yo) duermo
he dormido
voy a dormir
estoy
durmiendo
dormí
levantarse
(yo) 
me levanto
me he levantado
voy a levantarme
me estoy
levantando
me levanté

Slide 5 - Tekstslide

4. Staat de tijdsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een tijdsbepaling aan? :
(gisteren, vorige maand, in 1898, om half drie, etc.)

"Esta mañana he comido cereales con yogur"
of 
"He comido cereales con yogur esta mañana "
Deze morgen heb ik müsli met yoghurt gegeten 

Slide 6 - Tekstslide

5. Staat de plaatsbepaling voor- of achteraan in de zin?
Wat geeft een plaatsbepaling aan? :
(hier, daar, in Madrid, in de klas, etc.)

"Esta mañana he aprendido muchas cosas nuevas en la clase."
Deze ochtend heb ik veel nieuwe dingen geleerd in de les.
of :
"En Sevilla puedes ver muchos museos interesantes"
"In Sevilla kun je veel interessante musea zien"

Slide 7 - Tekstslide

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bijvoegelijk naamwoord
Het bijvoegelijk naamwoord staat (meestal) achter het zelfstandig naamwoord:
un libro rojo ; unos libros rojos
la camiseta roja ; las camisetas rojas

Denk ook aan de uitzonderingen!: E, L
el libro azul; los libros azules en NIET: azulo, azulos
la camiseta verde ; las camisetas verdes en NIET:verda, verdas.




Slide 8 - Tekstslide

6. mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud bij het bezittelijk voornaamwoord
Het bezitteijk voornaamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord en geeft aan van wie iets /iemand is: 
mijn boek  - mi libro ;  mijn boeken - mis libros 
jouw broer - tu hermano; jouw broers - tus hermanos
zijn/haar /uw vriend - su amigo ; zijn vrienden - sus amigos
onze dochter - nuestra hija; onze dochters - nuestras hijas
onze zoon - nuestro hijo ; onze zoons - nuestros hijos
jullie zus - vuestra hermana ; jullie zussen - vuestras hermanas 
hun/uw laptop - su portátil ; hun laptops - sus portatiles




Slide 9 - Tekstslide

Gebruik accenten: á,é,ó,í,ú,ñ,¿,¡
Hoe maak je het? : Alt gr + de letter die je nodig hebt.

1)Vraagwoorden hebben altijd accenten: dóndecómo, qué, quién, cuándo, por qué, cuánto(-s), cuál(-es)
2)Vervoegingen: m.n. bij estar en vaak bij vosotros*
3) Let ook op verschil: él <> el ; hij <> de/het
4) Vaak is er ook een accent bij woorden die eindigen op -ión: 
la canción, la estación, la instrucción.


*) maar niet bij ser, ir en ver!

Slide 10 - Tekstslide


1. De jurk en de tas zijn mooi.
2. Ik ga winkelen in de hoofdstad van Nederland.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de ontmoetingsplek.
4. Ik hou niet van dure dingen. 
5. Hoe laat is het? Het is vijf voor negen 's morgens.
6. Het is een reclame voor de modeshow
Zinnen schrijven 1
Schrijf je zinnen zelf!
Alle woordjes komen uit de stof van Cap 5
en het groene boekje.

Slide 11 - Tekstslide


1. De jurk en de tas zijn mooi.     El vestido y el bolso son bonitos.
2. Ik ga winkelen in de hoofdstad van Nederland. 
Voy a ir de compras en la capital de Holanda.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de ontmoetingsplek.
(Hoy) Damos un paseo al punto de encuentro hoy.
4. Ik hou niet van dure dingen.     No me gustan las cosas caras.
5. Hoe laat is het? Het is vijf voor negen 's morgens.    
¿Qué hora es? Son las nueve menos cinco de la mañana.
6.Het is een reclame voor de modeshow.   Es un anuncio para la pasarela.
Zinnen schrijven 1; Antwoorden

Slide 12 - Tekstslide

1 Hij heeft de pizza gegeten.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan 
3 Wij gaan werken bij deze receptie.
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. 
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
6 In de winter draag ik een warme trui als ik door de bergen ga. 
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
Zinnen schrijven 2
Schrijf je zinnen zelf!
Woordjes komen uit de stof van Cap. 6
en het groene boekje.

Slide 13 - Tekstslide

1 Hij heeft de pizza gegeten.  - (Él) ha comido la pizza.
2 Jullie zijn om 8 uur 's morgens opgestaan - (Vosotros) os habéis levantado a las ocho de la mañana.  
3 Wij gaan werken bij deze receptie. - Vamos a trabajar en esta recepción
4 Zij hebben een regenpak voor de wandeling. - Ellos tienen un impermeable para el camino.
5 In de koffer liggen een zwembroek, de handdoek en de onvergetelijke slippers.
 - En la maleta están un bañador, la toalla y las chanclas inolvidables.
6 In de winter draag ik een warme trui als (=cuando) ik door de bergen ga. 
 - En el invierno llevo un jersey abrigado cuando voy por las montañas.
7 Ik heb de cursus gedaan om de formulieren in te vullen.
 - He hecho el curso para rellenar los formularios
Zinnen schrijven 2; Antwoorden

Slide 14 - Tekstslide

1 Hij heeft het mooie rode jasje in deze kledingwinkel gekocht. Het was te duur. (PP/I)
2 In de lente staan zij om 8 uur 's morgens op. Er is uitverkoop.(P)
3 Het team is de hockeywedstrijd aan het winnen. Ze hebben veel getraind. (G/ PP)
4 De ketting was elegant maar de oude vrouw wil liever een goedkope riem.(I/P) 
5 Zij heeft mooie, bruine ogen en lang, donker haar. Ze is erg vriendelijk(P)
6 Waarom gaan jullie die rok knippen?Jullie zijn het kledingstuk kapot aan het maken!(F/G) 
7 De speler rustte uit na de moeilijke wedstrijd.(I)
8. El pelo de Silvia fue rubio, su vestido y el bolso fueron azul(I)
9. Para tener éxito, tienes que practicar mucho (P) 
10.Los hombres llevan un bigote y una barba larga. Siempre ha sido muy común aquí
Zinnen schrijven 3
Schrijf je zinnen zelf!
Woordjes komen uit de stof van Cap. 3
en uit het blauwe boekje.

Slide 15 - Tekstslide

1 Hij heeft het mooie rode jasje in deze kledingwinkel gekocht. Het was te duur. (PP/I)
>> Ha comprado la chaqueta bonita y roja en esta tienda de ropa. Fue demasiado cara
2 In de lente staan zij om 8 uur 's morgens op. Er is uitverkoop.(P)
>>En la primavera se levantan a las ocho de la mañana. Hay rebajas
3 Het team is de hockeywedstrijd aan het winnen. Ze hebben veel getraind. (G/ PP)
>> El equipo está ganando el partido de hockey. Han entrenado mucho
4 De ketting was elegant maar de oude vrouw wil liever een goedkope riem.(I/P) 
>> El collar fue elegante, pero la mujer vieja prefiere un cinturón barato
5 Zij heeft mooie, bruine ogen en lang, donker haar. Ze is erg vriendelijk(P)
>> Ella tiene los ojos bonitos y marrones  y el pelo largo y moreno. Es muy amable
6 Waarom gaan jullie die rok knippen?Jullie zijn het kledingstuk kapot aan het maken!(F/G)
>> ¿Por qué vais a cortar esa falda? ¡Estáis rompiendo la prenda de ropa!
7 De speler rustte uit na de moeilijke wedstrijd.(I)
>> El jugador descansó después el partido difícil 
Zinnen schrijven 3
Schrijf je zinnen zelf!
Woordjes komen uit de stof van Cap. 3
en uit het blauwe boekje.
Docenten herkennen Translate gebruik!

Slide 16 - Tekstslide


8. El pelo de Silvia fue rubio, su vestido y el bolso fueron azul(I)
>> Het haar van Silvia was blond, haar jurk en haar tas waren blauw
9. Para tener éxito, tienes que practicar mucho (P) 
>> Om succes te hebben, moet je veel oefenen
10. Los hombres llevan un bigote y una barba larga. Siempre ha sido muy común aquí. (P/PP)
>> De mannen dragen een snor en een lange baard. Hier is het altijd heel gewoon geweest
Zinnen schrijven 3
Schrijf je zinnen zelf!
Woordjes komen uit de stof van Cap. 3
en uit het blauwe boekje.
Docenten herkennen Translate gebruik!

Slide 17 - Tekstslide