4.6 vakbonden en socialisme

4.6 vakbonden en socialisme
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

4.6 vakbonden en socialisme

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn arbeiders?
A
Iedereen die werkt.
B
Werknemers die in de steden in de fabrieken werken.
C
Werkgevers die in de steden in de fabrieken werken.
D
Mensen die onder slechte omstandigheden moet werken.

Slide 2 - Quizvraag

De arbeiders in de tijd van de industrialisatie
A
Werden goed betaald en hadden goede werkomstandigheden
B
Werden slecht betaald maar hadden goede werkomstandigheden
C
Werden goed betaald maar hadden slechte werkomstandigheden
D
Werden slecht betaald en hadden slechte werkomstandigheden

Slide 3 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de werkomstandigheden van arbeiders?
A
Lage lonen
B
Lange werkdagen
C
Smerige straten, geen riolering, en geen schoon drinkwater
D
Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.

Slide 4 - Quizvraag

Waarom kwamen de arbeiders niet in opstand tegen hun slechte werkomstandigheden?
A
Ze waren bang om ontslagen te worden
B
Ze werden bedreigd met lijfstraffen
C
Ze moesten zoveel werken dat ze daar geen puf voor hadden
D
Hun baas was meestal een kennis/vriend. Dat deed je niet

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een vakbond?
A
Verenigingen van werknemers die opkomen voor hun leden
B
Wanneer je werkloos werd kreeg je door betaald
C
Mensen die gelijkheid willen bereiken in een land
D
Een overheid die zich niet met de mensen moest bemoeien

Slide 6 - Quizvraag

Vakbond

De vakbond komt op voor de belangen van werkgevers.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wie richtten er vakbonden op?
A
De werkgevers
B
De arbeiders
C
De overheid
D
De boeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat was het doel van een vakbond?
A
Stakingen organiseren
B
Arbeidsomstandigh. verbeteren
C
Sociale wetten maken
D
Werkgevers verdedigen

Slide 9 - Quizvraag

Zet de woorden op de juiste plek, doe de overige woorden in de prullenbak. 
In de fabrieken waren er hele slechte                                     . Het was er donker, benauwd en gevaarlijk. Ook waren de lonen van de arbeiders heel                            .
Mannen verdiende niet genoeg voor het hele gezin dus moesten                           en                                ook gaan werken. Zo ontstond er                                            .
Mensen konden niet protesteren tegen deze omstandigheden want dan werden ze                                   en hadden dan helemaal geen inkomen meer. Daarom gaan de arbeiders samenwerken in                                                  .
werkomstandigheden
laag
vrouwen
kinderen
kinderarbeid
ontslagen
vakbonden
mannen
woonomstandigheden
hoog
groepen

Slide 10 - Sleepvraag

Vakbonden konden de situatie van de arbeiders wel verbeteren. Welke uitdrukking past het best bij de manier waarop vakbonden werken?
A
Drie tegen één is gemeen
B
Ieder voor zich
C
Samen staan we sterk

Slide 11 - Quizvraag

Wat is socialisme?
A
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
B
streven naar een maatschappij zonder bestuur
C
streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
D
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 13 - Quizvraag

Wie was (en is) de bedenker van het socialisme?
A
Domela Nieuwenhuis
B
James Watt
C
George Stephenson
D
Karl Marx

Slide 14 - Quizvraag

Wat hoort bij socialisme? 
Karl Marx
klassenstrijd
Opkomen voor fabriekseigenaren
kapitalisme
Opkomen voor arbeiders
Vrijheid
Gelijkheid

Slide 15 - Sleepvraag

Er worden zes nieuwe wetten voorgesteld. Zijn de socialisten voor of tegen. Zet de wetten in het juiste vak. 
voor
tegen
1. Iedereen die 65 jaar is, krijgt een ouderdomsuitkering.
2. Ambtenaren gaan de luchtkwaliteit in fabrieken controleren. 
3. Er komt een verbod op stakingen. 
4. Er komt een minimumloon. Werkgevers mogen niet minder betalen. 
5. Arbeiders mogen nu maximaal tien uur per dag werken. Dat wordt twaalf uur. 
6. Er komt algemeen kiesrecht. 

Slide 16 - Sleepvraag

Sociale wetten zijn ...

A
Wetten die de leef- en werkomstandigheden van arbeiders verbeteren.
B
Wetten die er voor zorgen dat arbeiders beter samenwerken.
C
Wetten die zorgen dat fabriekseigenaren meer rechten krijgen.
D
Wetten die de relatie tussen overheid en arbeiders vastleggen.

Slide 17 - Quizvraag

Sociale wetten dienen om
A
woonsituatie te verbeteren
B
werksituatie te verbeteren
C
leven van de arbeiders te verbeteren
D
woon - en werksituatie te verbeteren

Slide 18 - Quizvraag

Wat was de eerste sociale wet?
A
kinderwet
B
arbeidswet
C
Kinderwetje van Van Houten
D
geen wet

Slide 19 - Quizvraag

Deze groep wil invoering van sociale wetten
A
Liberalen
B
gelovigen
C
Feministen
D
arbeiders

Slide 20 - Quizvraag