semana 7 - clase 2 - 15.01.2025
1 / 23
Lesduur is: 100 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Almudena Grandes fue una ......
A
escritora grande
B
grande escritora
C
gran escritora
Slide 9 - Quizvraag
Verkorte vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Vivo en el .... piso.
Vivo en el .... piso.
A
tercero
B
tercer
Slide 10 - Quizvraag
De absoluut overtreffende trap.
Welke van deze 4 woorden klopt niet?
Welke van deze 4 woorden klopt niet?
A
grandísimo
B
amabilísimo
C
ricísimo
D
dificilísimo
Slide 11 - Quizvraag
¿Recuerdas los diminutivos? Welke van deze 4 woorden klopt niet?
A
momentito
B
chiquito
C
casita
D
cochito
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Video
Slide 14 - Tekstslide
¿Cómo se dice?
"Ik wilde alleen even kijken."
"Ik wilde alleen even kijken."
A
Está rebajado.
B
Lo tiene en una talla menos?
C
¿Paga con tarjeta o en efectivo?
D
Solo quería mirar.
Slide 15 - Quizvraag
¿Cómo se dice?
"Kan ik hem (de trui) passen?"
"Kan ik hem (de trui) passen?"
A
¿Me lo puedo probar?
B
¿Dónde están los probadores?
C
¿La puedo cambiar?
D
¿Qué talla tiene?
Slide 16 - Quizvraag
¿Cómo se dice?
"Welke schoenmaat heeft u?
"Welke schoenmaat heeft u?
A
¿Lo tiene en otro color?
B
¿Me devuelven el dinero?
C
¿Qué numero calza?
D
¿Lo tiene en una talla más?
Slide 17 - Quizvraag
¿Cómo se dice?
De trui past me goed.
De trui past me goed.
Slide 18 - Open vraag
¿Cómo se dice?
"Ik heb hoofdpijn."
"Ik heb hoofdpijn."
A
Me duele la cabeza.
B
Tengo dolor de espalda.
C
Estoy cansado.
D
Tengo fiebre.
Slide 19 - Quizvraag
Noem zoveel mogelijk lichaamsdelen.
Slide 20 - Woordweb
¿Cómo se dice?
"Daarvoor heeft u een recept nodig."
"Daarvoor heeft u een recept nodig."
A
¿Tiene algo para el dolor de cabeza?
B
Conviene tomar estas pastillas.
C
¿Porqué no toma una aspirina?
D
Para eso se necesita receta.
