H8 les 5

Was machen wir heute? Ga zitten volgens de klassenplattegrond!
1. Logo.de
2. Wörter Wiederholen und lernen
3. Was weißt du noch? Was kannst du noch über dich selber erzählen? Hast du auch Tiere?
4. Arbeit aus dem Buch
5. Hausaufgaben
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute? Ga zitten volgens de klassenplattegrond!
1. Logo.de
2. Wörter Wiederholen und lernen
3. Was weißt du noch? Was kannst du noch über dich selber erzählen? Hast du auch Tiere?
4. Arbeit aus dem Buch
5. Hausaufgaben

Slide 1 - Tekstslide

Übersetze die Wörter und Sätze
1. nadoen
2. de kip + mv
3. schattig
4. de soort
5. de staart
6. de kop = mv
7. de kooi
8. onbeholpen; onhandig
9. ziek
10. blaffen
1. De hond blafft met de tand.
2. De kameraad verzorgt het huisdier. 
3. De wetenschapper met de dierenarts voeren de kudde.
4. De Wolf bijt met zijn tanden de kat.
5. De dierenverzorger gaat met de vuilnisbakkenras wandelen 
6. De slang heeft voor haar olifant een been

Slide 2 - Tekstslide

Übersetze die Wörter und Sätze
1. De hond blafft met haar tand.
Der Hund bellt mit ihrem Zahn.
2. De kameraad verzorgt mijn huisdier. 
Der Kumpel versorgt  mein Haustier. 
3. De wetenschapper met de dierenarts voeren de kudde.
Der Wissenschaftler mit dem Tierarzt füttern die Herde. 
4. De Wolf bijt met zijn tanden jullie kat.
Der Wolf beißt mit seinen Zähnen eure Katze.  
5. De dierenverzorger gaat met de vuilnisbakkenras wandelen 
Der Tierpfleger geht mit dem Mischling Gassi. 
6. De slang heeft voor haar olifant een been
Die Schlange hat für ihren Elefanten ein Bein

Slide 3 - Tekstslide

Was kannst du über das Tier aus dem Text erzählen?

Slide 4 - Tekstslide

Sprechen: bij het volgende spel gaat het erom dat je heel snel en spontaan vragen over jezelf, je familie, je woonsituatie, huisdieren en je dagindeling kunt beantwoorden. Bedenktijd 2 Minuten - Speeltijd 5 Minuten; Wie kan de meeste vragen stellen en goede antwoorden op de vragen geven? 
Voorbeeld vragen: 
1. Hoe heet je? 
2. Hoe oud ben je? 
3. Waar woon je?
4. Hoeveel broers en zussen heb je? 
5. Wat voor huisdier heb je? 
6. Hoe heet je huisdier?
7. Wat doe je op maandagavond/ dinsdagavond enz? 
8. Hoe laat sta je in het weekend op enz?
9. Hoe heeft je beste vriend(in)? 
Bedenk nog meer vragen bij de onderwerpen huisdieren en dagindeling. Geen ja/nee vragen!
Jullie hebben voor de voorbereiding  5 minuten. Dan gaan we het spel spelen. 
timer
5:00
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Mache jetzt Übungen aus dem Buch:
36 und 37 Seite  106 und 107
Bist du früher fertig als die Klasse? Lerne die neuen Wörter von Kapitel 8.
timer
15:00

Slide 6 - Tekstslide

Übung 36
1 Das Tier lebt 2 Es ist nicht so groß wie
3 aber größer als 4 Das Tier kann
5 Es hat 6 schläft
7 es hat
(oplossing: Luchs)

Slide 7 - Tekstslide

Übung 37
A Eigen antwoord. Voorbeeld (zinsdelen die niet uit de Schreibecke komen staan tussen haken):
Sein Fell ist weich und schwarz-weiß gestreift. Das Tier ist nicht so scheu. Das Tier lebt in Amerika in Freiheit und im Zoo. Das Tier kann laufen und springen (und einen stinkenden Geruch verströmen). Das Tier schläft in einem Nest (und lebt in der Nähe von Menschen).
oplossing: Stinktier.
B Spel


timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik 
Was weißt du nog? Nimm dein Handy aus dem "Handyhaus" und registriere dich bei lessonUp

Slide 9 - Tekstslide


Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
der
4. 
den
das
die

Slide 10 - Open vraag


m
v
o
mv
1.
3.
einem
einer
einem
keinen (n)
4.
Vul aan:

Slide 11 - Open vraag

Welke woorden horen bij de ein- Groep

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de der- groep en de ein- groep

Slide 13 - Woordweb

Welke woorden horen bij de voorzetsel +4

Slide 14 - Open vraag

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?

Slide 15 - Woordweb

Voorzetels +4
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 16 - Tekstslide

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?

Slide 17 - Woordweb

Voorzetsels +3
aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)

Slide 18 - Tekstslide

Onzijdig woord der-Gruppe in de vierde naamval
A
der
B
das
C
die
D
dem

Slide 19 - Quizvraag

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 20 - Quizvraag

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 21 - Quizvraag

Arbeit mit dem Blatt

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben
  • Wiederhole / lerne alle Wörter  aus Kapitel 8
  • Wiederhole die Grammatik. Nächste Stunde ein kleiner Test. 

Slide 23 - Tekstslide