wk 51 2e klas (spelling:leestekens/directe rede/komma) (schrijven: subjectief/objectief taalgebruik)

Lezen in je leesboek
timer
10:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Oorlogswinter bespreken
Opdracht 1: karakter Michiel
Opdracht 4: 3 ervaringen waardoor Michiel volwassener is geworden.
Opdracht 5: realistische en niet-realistische situatie in de film
Opdracht 7: Oom Ben zou de vader van Michiel vrij weten te krijgen. Waarom ging de vader toch dood?
Opdracht 8: Welke vorm van spanning heb jij gezien?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik vorige les
  • leestoets gemaakt
  • geleerd wat samentrekkingen zijn
  • geleerd hoe je delen van een zin kunt samentrekken
  • Je hebt geleerd wanneer je een apostrof schrijft

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zat dat precies met samentrekkingen?
De inkoop en verkoop van boeken (dit kan korter, namelijk:)
De in- en verkoop van boek (een streepje voor het deel dat je weglaat)

De grote knuffels en kleine knuffels (dit kan korter, namelijk:)
De grote en kleine knuffels (je laat een heel woord weg, dus geen streepje)

Slide 5 - Tekstslide

Wat valt je op?

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 7 - Tekstslide

Komma (blz. 184)
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen of gezegdes
  • tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die je van plek kunt wisselen
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en / of)
  • Voor een naam, aanhef of uitroep aan het begin van de zin
  • na een naam, aanhef of uitroep aan het eind van de zin
  • voor maar, want, omdat, doordat, tenzij, terwijl, mits, zodat

Slide 8 - Tekstslide

Tussen 2 persoonsvormen of gezegdes
Tussen 2 persoonsvormen:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen.

Tussen 2 gezegdes:
Toen ik had gegeten, voelde ik me meteen fitter.
Deze lange samengestelde zin heeft 2 persoonsvormen dus ook 2 verschillende gezegdes.

Slide 9 - Tekstslide

Tussen bijvoeglijke naamwoorden
Als je twee bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar kunt wisselen van plek, zet je een komma. Voorbeeld:

Marieke heeft de grote, bruine kast opgeruimd.
Marieke heeft de bruine, grote kast opgeruimd. 

Slide 10 - Tekstslide

Voor of na een naam, aanhef of uitroep
Maikel, loop eens een beetje door! (na een naam)

Geachte mevrouw Jansen (na een aanhef van een brief bijvoorbeeld)

Schiet op, zo komen we te laat. (na een uitroep)

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht maken:
2hv: blz. 228 en 229: opdracht 3 en 4

2vwo: blz. 243 en 244: opdracht 3 en 4

Slide 12 - Tekstslide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - 

geen aanhalingstekens

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.'

Slide 13 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat (dat wat letterlijk  wordt gezegd) zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt, maar een komma.
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 14 - Tekstslide

'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 15 - Quizvraag

In de indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Plaats leestekens en hoofdletters
carlo zei vanmiddag mogen we bij mij thuis gamen
diny vraagt aan haar teamleden waar is de ballentas
mijn moeder zei je moet om acht uur thuis zijn
ik vroeg mijn zusje wat wil je voor je verjaardag hebben

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden:

Slide 18 - Tekstslide

Individuele opdracht
2hv: blz. 227 maken opdracht 2 nummers 1, 2, 4, 5, 8 en 9.

2vwo: blz. 242 maken opdracht 2 nummers: 1, 2, 4, 5, 8 en 9.


Lees iedere keer goed hoe je de citaten moet aangeven.

Slide 19 - Tekstslide

2-toets spelling, wat te leren?
Blok 1: ww-spelling
Blok 2: spelling bijvoeglijk naamwoord + hoofd- en kleine letters
Blok 3: meervouden + sommige/sommigen
Blok 4: tussenletter in samenstellingen + samentrekkingen + apostrof
Blok 5: directe rede + komma
2-toets spelling wk 3

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen/leeroverzicht maken
Ga oefenen met de onderdelen die je lastig vindt. Maak eventueel een leeroverzicht voor de toets van alle onderdelen.

spelling bijvoeglijk naamwoord 
sommige/sommigen
tussenletter in samenstellingen

Slide 21 - Tekstslide