Ik heb een mail gekregen van mijn zus over de vakantie.
Veel ouders maken zich zorgen over hun kind.
Wij gaan naar de stad om kleren te kopen.
Op deze lijst staan de namen van de gasten.
Heb jij contact met de leraar van je kind?
Ik heb geprobeerd de opdracht zelf te maken, maar ik heb hulp nodig.
Kunnen we volgende week maandag of dinsdag een afspraak maken?
Slide 4 - Tekstslide
Praat samen
Opdracht:
Kijk naar de familie van Marieke. Maak de informatie over de familie af. Stel vragen en schrijf de antwoorden op.
De vragen gaan over: voornaam, achternaam, leeftijd, werk, woonplaats en geboortedatum. Welke vragen horen hierbij?
timer
20:00
Slide 5 - Tekstslide
Schrijf een tekst
Opdracht:
Je hebt Nederlandse les bij Mijn Taalschool. Mijn Taalschool wil in elke nieuwsbrief een cursist voorstellen. Deze maand mag jij een korte tekst voor de nieuwsbrief schrijven.
Beantwoord de vragen op papier. Schrijf hele zinnen.
timer
20:00
Slide 6 - Tekstslide
Zinnen maken
Opdracht:
Lees jouw startzin voor aan de groep. Wie heeft een goede vervolgzin?
timer
15:00
Slide 7 - Tekstslide
Schrijf een e-mail
Opdracht:
Je kind zit in groep 8 van de basisschool. Je maakt je zorgen over je kind. Je wilt daarom graag met de docent over je kind praten. De docent heet Karel de Wit.
Schrijf een e-mail aan de docent. 1. Schrijf waarom je wilt praten. 2. Vraag wanneer de docent kan.
timer
10:00
Slide 8 - Tekstslide
Praat samen
Opdracht:
Cursist A: Kies een plaatje. Cursist B mag niet weten welk plaatje je kiest. Vraag: Rara, wat zoek ik? Je gebruikt het om ... te ... .
Cursist B: Wat zoekt cursist A? Wijs het aan. Klaar? Dan kiest cursist B een plaatje en vraag Rara, wat zoek ik?
timer
10:00
Slide 9 - Tekstslide
Schrijf een e-mail
Opdracht:
Je hebt een afspraak bij de tandarts op vrijdag 17 mei om 10.00 uur. Je krijgt op maandag 13 mei een berichtje van je collega Frits. Lees het bericht. Stuur een e-mail naar de tandarts.
timer
20:00
Slide 10 - Tekstslide
Huiswerk dinsdag 14 november
Opdrachten thema 3.6 t-m 3.10 (boek _+ online)
Praktijkopdracht 3.1: Praat samen met iemand die goed Nederlands spreekt, bijvoorbeeld je buurman, een collega of je taalcoach. Stel de vragen. Luister en schrijf de antwoorden kort op. Je mag ook extra vragen stellen.