grammatica (introductie)

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Je weet wat de doelen voor de komende weken zijn;
Je kunt uitleggen waarom grammatica belangrijk is;
Je kunt benoemen wat je nog lastig vindt.
Programma
Terugblikken en vooruitkijken
De zin en onzin van grammatica
Start (pv en taalgevoel)
Zelfstandig leren

Slide 2 - Tekstslide

Stap 5
Grammatica

Stap 6
Presenteren (samenwerken)
Combinatie met scheikunde

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Stap 5
Week 1
Blok 1: herhaling en oefenen van zinsdelen
Blok 3: samengestelde zinnen
Week 2
Blok 3: samengestelde zinnen
Blok 4: zelf uitleg geven
Week 3
Afronding: technische opdracht

Slide 5 - Tekstslide

zin en onzin
Vul de vragenlijst volledig, eerlijk 
en duidelijk in.


timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm
Geeft de persoon en de tijd aan
Maak de zin vragend: het eerste woord is de persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

persoonsvorm
  • Het meisje kreeg gisteren een ijsje van haar moeder.
  • Wat is het verschil tussen ironie en sarcasme?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

persoonsvorm = 
verband tussen onderwerp en wat er gezegd wordt

Slide 11 - Tekstslide

Beschrijf in één zin wat je op het plaatje ziet.

Slide 12 - Tekstslide

wolf, roodkapje, meisje, slaan, mishandelen, stok

Wel
Roodkapje slaat de wolf.
In het bos mept Roodkapje de wolf.
Met een stok mishandelt Roodkapje de wolf.

Niet
Met stok mishandelt Roodkapje wolf de.


Slide 13 - Tekstslide

Roodkapje slaat de wolf.
In het bos mept Roodkapje de wolf.
Met een stok mishandelt Roodkapje de wolf.

Opdracht:
a) Voeg woorden/woordgroepen toe aan bovenstaande zinnen. De zin moet nog steeds normaal klinken.
b) Probeer nu juist woorden uit de drie zinnen weg te laten, zonder dat de zin onlogisch wordt.


Slide 14 - Tekstslide

Zinsdelen
De minister bekeek zichzelf in de spiegel.

Naar wie verwijst zichzelf?

Slide 15 - Tekstslide

Zinsdelen
De ambtenaar zag dat de minister zichzelf bekeek in de spiegel.

Naar wie verwijst zichzelf?

Slide 16 - Tekstslide

Zinsdelen
De ambtenaar van de minister bekeek zichzelf in de spiegel.

Naar wie verwijst zichzelf?

Slide 17 - Tekstslide

Zinsdelen
Conclusie:
Zichzelf verwijst niet naar losse woorden (ambtenaar, minister), maar naar hele woordgroepen (de ambtenaar, de minister, de ambtenaar van de minister).
Blijkbaar denken we niet in losse woorden, maar in woordgroepen (zinsdelen)

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig leren

Ga verder met de modulewijzer 

 
Je werkt de eerste 12 minuten zelfstandig en in stilte
Modulewijzer

Volg de studiewijzer en de modulewijzer


timer
12:00

Slide 19 - Tekstslide