20230125 VEZO321AK niveau 3 leerjaar 2 betekenissen: spreekwoorden

Nederlands
VEZO321AK
25 januari 2023
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEZO321AK
25 januari 2023

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning VEZO321AK

  • 11 januari 2023: luisteren 1v2: signaalwoorden, beeldspraak, woordbetekenis
  • 18 januari 2023: luisteren 2v2: signaalwoorden en woordraadstrategie
  • 25 januari 2023: betekenissen: spreekwoorden
  • 09 februari 2023: betekenissen: aaneenschrijven
  • 16 februari 2023: spelling – meervoudsvormen
  • 23 februari 2023: spelling – hoofdletters
  • 09 maart 2023: woordsoorten
  • 16 maart 2023: TOETS SPELLING








Slide 3 - Tekstslide

Terugblik op 18-01:
  • Luisteren 2 van 2

Slide 4 - Tekstslide

Genzen
Woordbetekenis
Woordbetekenis = woordraadstrategie

Slide 5 - Tekstslide

Trottoir

Slide 6 - Tekstslide

Woordraadstrategie 
  • Trottoir
  1.  Zoek naar een synoniem 

    Trottoir = voetpad

Slide 7 - Tekstslide

Waarom?
  • Alle onderdelen Nederlands
  • Mentale lexicon

Slide 8 - Tekstslide

Waarom?

Slide 9 - Tekstslide

woordraadstrategie
  1.  Zoek naar een synoniem: Trottoir = voetpad
  2.  Zoek naar de betekenis
  3.  Zoek een voorbeeld
  4. Zoek naar een tegenstelling: Trottoir --> zandweg
  5. Zoek naar een bekend woorddeel in het woord
  6. Zoek in het woordenboek en kies welke het beste past
  7. Bekijk de verdere informatie


Slide 10 - Tekstslide

Lesdoelen 25-01
  • Betekenissen: spreekwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Kiezen uit twee opties:
Huiswerk individueel 
of 
klassikaal?

Slide 12 - Tekstslide

Zelfwerktijd: Spreekwoorden/uitdrukkingen 
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F > 
Spreekwoorden/uitdrukkingen > 
Spreekwoorden/uitdrukkingen - betekenissen > 
oefening 1 & 2
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Betekenissen: spreekwoorden


  • Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.   
      'Ik draag een zwarte broek'.
  • Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
        'Ik heb veel zwart geld'.

Slide 15 - Tekstslide

Betekenissen: spreekwoorden
  • Gezegde: Een vaste groep woorden die samen één betekenis hebben. Ze staan in een zin.
    Voorbeeld: Met hart en ziel, een open deur en op de valreep.
  • Spreekwoord: Korte, krachtige uitspraken. Het is een hele zin.
    Voorbeeld: Wie A zegt, moet ook B zeggen, Niet geschoten is altijd mis.
  • Spreekwoorden zijn altijd zinnen met wijsheden of levenslessen erin. Een gezegde bevat, in tegenstelling tot een spreekwoord, vaak geen wijsheid. In een gezegde staat ook geen werkwoord. Hierdoor is een gezegde geen zin, maar een zinsdeel.

Slide 16 - Tekstslide


Vele handen maken licht werk.






Vele handen maken licht werk.


A
Er is de verwachting dat er gauw iets gaat gebeuren.
B
Zoveel energie hebben dat je alles kunt doen.
C
In iets negatiefs valt ook weer iets positiefs te vinden.
D
Als je samenwerkt ben je snel klaar.

Slide 17 - Quizvraag


De draad kwijt zijn.
A
Iemand het zwijgen opleggen.
B
Verlost zijn van zorgen.
C
Even slapen.
D
Niet weten hoe je je verhaal verder moet vertellen.

Slide 18 - Quizvraag


Water bij de wijn doen.


A
Niet goed wijs zijn.
B
Zijn uiterste best doen.
C
Een beetje toegeven.
D
Eerst nadenken, voordat je iets doet.

Slide 19 - Quizvraag


Het achterste van je tong laten zien.


A
Alles volledig vertellen, niets verzwijgen.
B
Je ergens niets van aantrekken.
C
Net iets teveel van het kwade, waardoor het tot een uitbarsting komt.
D
Het is moeilijker dan verwacht.

Slide 20 - Quizvraag

Iemand met de neus op de feiten drukken.


A
Iemand met onaangename feiten confronteren.
B
Iemand foppen.
C
Iemand wegsturen.
D
Iemand omver rijden.

Slide 21 - Quizvraag


Iets met een korreltje zout nemen.




A
Iets snappen zonder dat het wordt uitgelegd.
B
Iets organiseren.
C
Iets niet serieus nemen.
D
Iets met gemak doen.

Slide 22 - Quizvraag


Voet bij stuk houden.



A
Te werk gaan zonder met iemand rekening te houden.
B
Volhouden, niet van je standpunt af te brengen zijn.
C
Niet echt meedoen, meedoen zonder dat het telt.
D
Zich onttrekken aan iets wat men moet doen.

Slide 23 - Quizvraag


Een ongeluk zit in een klein hoekje.


A
Nooit de moed opgeven, hoe slecht je er ook voor staat.
B
Een goed advies is moeilijk te vinden.
C
Blind zijn voor iets, net doen of iets niet gebeurt.
D
Een ongeluk kan iemand heel onverwacht treffen.

Slide 24 - Quizvraag


Voor iemand door het vuur gaan.


A
Opgejaagd worden door iemand.
B
Heel veel voor iemand over hebben.
C
In ongunstige omstandigheden verkeren.
D
Dat is zonder risico.

Slide 25 - Quizvraag


Er is geen vuiltje aan de lucht.


A
Hij heeft er trek in.
B
Er is niets aan de hand.
C
Hij is niet erg slim.
D
Over ruim voldoende geld beschikken.

Slide 26 - Quizvraag

Terugblik
  • Betekenissen: spreekwoorden

Slide 27 - Tekstslide