Week 13 - Les 2

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Bonjour! - le vendredi 1 décembre

Le planning

• Vraag zonder vraagwoord
• Les mots interrogatifs
• Différents types de questions
  
• Faire des exercices
  

Vraag zonder vraagwoord

Tu regardes la télé? (gewoon)

Regardes-tu la télé? (inversie) 

Est-ce que tu regardes la télé? (est-ce que)

• Inversie - is alleen mogelijk als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is (niet bij naam of zelfst. nw).
  

À deux: Question - réponse 

Probeer hierin de verschillende manieren van vragen stellen uit!

• Tu regardes la télé? (gewoon)
  
• Regardes-tu la télé? (inversie) 
  
• Est-ce que tu regardes la télé? (est-ce que)
  

Les buts

• Ik ken een aantal vraagwoorden in het Frans.
• Ik kan zinnen maken met een vraagwoord.
• Ik weet welke manieren van vragen stellen er zijn en wat het verschil is tussen de verschillende manieren.

Les mots interrogatifs

Welke ken je nog?

• Écrit-les!
  

Les mots interrogatifs

Leer 

ze!

Het betrekkelijk voornaamwoord

Ce qui= wat: verwijst naar hele zinnen en is onderwerp van bijzin

Je ne veux pas savoir ce qui est vrai.

ce qui is het onderwerp van de bijzin: "wat waar is".

=> ce qui vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is onderwerp van de bijzin. Je vertaalt het als ' wat'. 

Het betrekkelijk voornaamwoord

Ce que= wat: verwijst naar hele zinnen en is lijdend voorwerp van bijzin

Je ne veux pas savoir ce que vous avez fait.

ce que is het lijdend voorwerp van de bijzin: "wat/hetgeen dat u heeft gedaan".

=> ce que vervangt een hele gedachte/zin/iets onbekends en is lijdend voorwerp van de bijzin. Je vertaalt het als ' wat' of 'het geen'. 

Faire des phrases

• Maak twee zinnetjes met een vraagwoord. 
  
• Probeer minimaal 1 met "ce qui" of "ce que"
  
• Klaar? Laat ze checken/nog meer oefenen..

Faire des exercices

• On va d'abord écouter ensemble: ex. 1A (LE, p. 40)

• Vous faites ex. 1B à deux (5 min.) - les devoirs!