In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
proeftoets hst 3
Slide 1 - Tekstslide
Een voorwerp hangt aan een touw (zie hiernaast. Je wilt de kracht van het touw op het voorwerp tekenen. Je doet dat met een pijl.
In welke figuur is die pijl goed getekend?
A
In figuur a.
B
In figuur b.
C
In figuur c.
Slide 2 - Quizvraag
Op een tafel ligt een voorwerp met een massa van 425 g. Op dit voorwerp werkt een zwaartekracht van:
A
0,425 N
B
4,25 N
C
42,5 N
D
425 N
Slide 3 - Quizvraag
Een krachtmeter met een stugge veer die moeilijk uitrekt, gebruik je?
A
alleen om grote krachten te meten.
B
alleen om kleine krachten te meten.
C
om zowel grote als kleine krachten te meten.
Slide 4 - Quizvraag
Je hangt een blokje van 50 g aan een krachtmeter. Wat gebeurt er met de veer als je aan dat blokje nog een blokje van 50 g hangt?
A
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo groot.
B
Dan wordt de uitrekking van de veer 2× zo klein.
C
Dan wordt de veer 2× zo kort.
D
Dan wordt de veer 2× zo lang.
Slide 5 - Quizvraag
Op een voorwerp werkt een kracht van 500 N en een kracht van 300 N. De krachten werken in tegengestelde richting. Hoe groot is de nettokracht?
A
-200 N
B
200 N
C
300 N
D
800 N
Slide 6 - Quizvraag
Hanneke trekt met een klauwhamer een spijker uit een balk. Het lukt haar met grote moeite. Welke bewering over dit voorbeeld is waar?
A
De last is groter dan de werkkracht.
B
De werkkracht is groter dan de last.
C
De werkkracht en de last zijn even groot.
Slide 7 - Quizvraag
Schrijf bij rekensommen altijd de hele berekening op.
Denk ook altijd aan de eenheden.
gebruik je Binas.
Slide 8 - Tekstslide
Paul tekent een pijl om een zwaartekracht van 7,5 N aan te geven. De pijl is 1,5 cm lang.
Waar moet Paul het aangrijpingspunt van de pijl tekenen?
Slide 9 - Open vraag
Paul tekent een pijl om een zwaartekracht van 7,5 N aan te geven. De pijl is 1,5 cm lang.
Laat met een berekening zien welke krachtenschaal Paul heeft gebruikt.
Slide 10 - Open vraag
Kijk naar de afbeelding hiernaast. Aan de rechterkant hangt 100 N op een afstand van 100 cm van het draaipunt. Aan de linkerkant wordt op 25 cm van het draaipunt een gewichtje gehangen. Reken met behulp van de hefboomregel uit hoe groot de massa (in N) van het gewichtje moet zijn om de hefboom in evenwicht te brengen.
Slide 11 - Open vraag
In het figuur hiernaast zie je een hefboom hefboom. De hefboom moet in evenwicht worden gebracht.
Schrijf op hoeveel gewichtjes je daarvoor aan het lege haakje moet hangen. Schrijf de berekening op. in figuur a
Slide 12 - Open vraag
In het figuur hiernaast zie je een hefboom hefboom. De hefboom moet in evenwicht worden gebracht.
Schrijf op hoeveel gewichtjes je daarvoor aan het lege haakje moet hangen. Schrijf de berekening op.
in figuur b
Slide 13 - Open vraag
Hans legt twee tegels met hun grootste oppervlak op een zachte ondergrond. Ze zakken allebei een eindje in de ondergrond. Tegel A is 28 bij 25 bij 3 cm. De massa van tegel A is 12,5 kg. Tegel B is 50 bij 70 bij 3 cm. De massa van tegel B is niet bekend. Tegel A zakt dieper in de ondergrond dan tegel B. Leg met een berekening uit hoe groot de massa van tegel B maximaal kan zijn.