Die Modalverben - bestudeer ze
1. können = kunnen
2. dürfen = mogen
3. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
4. wissen= weten
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen
7. mögen= leuk vinden, lusten
8. willen= zou graag willen (=wens)