Je kunt de teksten op verschillende manieren lezen:
globaal( normaal doorlezen, eerste indruk krijgen)
Zoekend ( als je bepaalde info uit de tekst moet halen)
Intensief (zorgvuldig, langzaam. De vragen lees je sowieso intensief)
Slide 6 - Tekstslide
Moeilijke woorden
Soms kom je moeilijke woorden tegen in de tekst.
Tijdens een examen kan je de moeilijke woorden niet aaan iemand vragen. Wat kan je wel doen?
Doorlezen, teruglezen misschien staat het antwoord wel in de tekst d.m.v. een omschrijving, tegenstelling of synoniem,
Gebruik een woordenboek
Slide 7 - Tekstslide
'Het uitgaansgeweld neemt in de grote steden door toezicht met camera's drastisch af. Auto-inbraken en vernielingen komen in sommige steden bijna niet meer voor.'
Door welk woord kan het woord 'drastisch' vervangen worden?
A
flink
B
misschien
C
nauwelijks
D
waarschijnlijk
Slide 8 - Quizvraag
'In Breda is het aantal auto-inbraken rond het station, sinds daar deze zomer 33 camera's zijn opgehangen, bijna tot nul gereduceerd.'
Door welk woord kan het woord 'gereduceerd' vervangen worden?
A
vergroot
B
verkleind
C
vermenigvuldigd
Slide 9 - Quizvraag
'Hij heeft de deskundigen gevraagd eens te kijken of het helpt als mensen anoniem aangifte kunnen doen van iets wat niet door de beugel kan. Hij denkt dat meer mensen iets bij de politie durven aan te geven, als zij hun naam niet hoeven te noemen.'
Welke omschrijving past het beste bij het woordje 'anoniem'?
A
zonder de naam van de dader te noemen
B
zonder de telefoon te gebruiken
C
zonder een formulier in te vullen
D
zonder je eigen naam te noemen
Slide 10 - Quizvraag
Beeld en opmaak
Het beeld en de opmaak van de tekst wordt bepaald door:
titel (onderwerp, aandacht trekken)
tussenkopjes (houvast geven, begint een nieuw deel)
Illustraties (hulp bieden, aandacht trekken)
lettertype ( samenhang tussen lettertype en inhoud)
tekst- en alinea-indeling (inleiding - kern - slot)
Slide 11 - Tekstslide
Examenbundel blz 34 / 35 vraag 4
A
alleen 1
B
alleen 2
C
1 en 2
D
2 en 3
Slide 12 - Quizvraag
Examenbundel blz. 34/35 vraag 5
A
Een nieuw bestaan in Nederland is voor vluchtelingen aantrekkelijk.
B
Iedereen kan vrijwilliger bij Vluchtelingenhulp worden.
C
Vluchtelingen hebben de hulp van anderen nodig.
D
Weet iedereen voor vluchtelingen de weg in de eigen woonplaats?