,

Voorzetselvoorwerp

Ontleed deze twee zinnen
1. De verse taart op tafel is ontzettend lekker door de geurige aardbeien.

2. Na de les zal de leraar het uitgebreide huiswerk zorgvuldig uitleggen aan de ongeduldige leerlingen.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Ontleed deze twee zinnen
1. De verse taart op tafel is ontzettend lekker door de geurige aardbeien.

2. Na de les zal de leraar het uitgebreide huiswerk zorgvuldig uitleggen aan de ongeduldige leerlingen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Zinnen ontleden (5 minuten)
  2. Gedicht (5 minuten)
  3. Voorzetselvoorwerp (10 minuten)
  4. Zelf aan de slag (20 minuten, eerste 10 in stilte)
  5. Evaluatie (5 minuten)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les kun je aan je buurvrouw of buurman uitleggen wat het voorzetselvoorwerp is.

Aan het eind van de les kun je zelf een zin met een voorzetselvoorwerp maken.

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om). 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Lenny houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 4 - Tekstslide

VZV vs. BWB
  • Een vzv begint - net als de meeste bwb's - met een voorzetsel.
  • Wanneer weet je of je te maken hebt met een VZV of een BWB?
  • Als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats/tijd zegt OF als het door een ander voorzetsel vervangen kan worden, dan is het een BWB.
   --> Hij staat stil bij het stoplicht. (= bwb)
   --> Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers. (= vzv)



Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen: zoek het VZV
Wie is er niet nieuwsgierig naar de sleutel tot succes?   

De jarige wordt overladen met cadeaus.

Helaas houden ze geen rekening met de zieke man.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Het voorzetselvoorwerp
A
is een zinsdeel
B
is een woord

Slide 8 - Quizvraag

Is het zinsdeel tussen strepen
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je | aan jezelf | twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Wat is hier het vzvw?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen

Slide 10 - Open vraag


Welke zin bevat een voorzetselvoorwerp?




A
Bij een aanvraag van een paspoort moet je je vingerafdrukken geven.
B
De winkelstraat is versierd met hangende paraplu’s.
C
Het vliegticket vind je na betaling in je mailbox.
D
Zangeres Pink toert een maand lang door Europa.

Slide 11 - Quizvraag

Wij | voetbalden | vroeger | altijd |op straat.|
Op straat =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Tessa kijkt uit naar haar schoolreisje.
A
naar
B
kijkt uit naar
C
uit naar haar schoolreisje
D
naar haar schoolreisje

Slide 13 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of niet?
Ik verlang naar de volgende vakantie.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?

Hij | heeft | urenlang | gewacht | op zijn vriendin.
A
Hij
B
urenlang
C
op zijn vriendin
D
geen voorzetselvoorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik | waarschuwde | haar | voor de gevolgen.
A
haar
B
waarschuwde
C
voor de gevolgen
D
er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 16 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?

Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Straks trakteert mijn lieve moeder op een waterijsje.
A
trakteert
B
straks
C
Mijn lieve moeder
D
op een waterijsje

Slide 18 - Quizvraag

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Volg de leerroute bij cursus 5, paragraaf 7.
Hoe:
Online, de eerste 10 minuten werken we in stilte.
Hulp:
Theorie in de online methode.
Tijd:
20 minuten, eerste 10 minuten werken we in stilte.
Klaar:
Bedenk alvast een aantal zinnen waar een voorzetselvoorwerp in zit.
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide