uitspraak paso adelante

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

El programa

• VOCA 1.1 testje
• Pronunciación
• Deberes (huiswerk)
• Gramática: persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, zij). 
• Gramática: verbo ser (werkwoord zijn) 
• VOCA 1.2
• El alfabeto

Eind het eind van deze les:

- Weet je hoe de uitspraak van het Spaans werkt. 

- Weet je wat het persoonlijk vnw. in het Spaans is. 

- Kan je het werkwoord ser (zijn) vervoegen.

- Kan je jouw eigen naam spellen.

1. la ciudad
2. mijn ouders
3. el móvil
4. het huis
5. la mascota
6. Hallo!
7. el año
8. nee, niet, geen
9. el perro
10. wij gaan

11. ¡adiós!

12. Spanje

13. el país

14. mijn

15. el español

16. in, bij

17. el gato

18. jij en ik

19. no lo sé

20. ja, wel

1. la ciudad = de stad
2. mijn ouders = mijn ouders
3. el móvil = het mobieltje
4. het huis = la casa
5. la mascota = het huisdier
6. Hallo! = ¡Hola!
7. el año = het jaar
8. nee, niet, geen = no
9. el perro = de hond
10. wij gaan = vamos

11. ¡adiós! = Dag!

12. Spanje = España

13. el país = het land

14. mijn = mi, mis

15. el español = het Spaans

16. in, bij =  en

17. el gato = de kat

18. jij en ik = tú y yo

19. no lo sé = ik weet het niet

20. ja, wel = sí

La pronunciación (VOCA p.8)

Ejercicio VOCA p.9

Deberes

1. ¿Qué sabes ya?

2. Quiz

https:

TB p.18 & p.20

Página 18:

Lees pagina 18 & teken de icoontjes in je schrift
.

Página 20:

Combineer de icoontjes met het Spaanse woord op p.20.

Noteer de Nederlandse vertaling van de woorden erachter.

Welke blijven over? 

VOCA p.16 ejercicio 1

Número 7

VOCA p.14 ejercicio 24

Ejercicio 23 (VOCA p.14)

Tijd over?

Maak ejercicio 2 (VOCA p.16-17)

VOCA 1.2

El alfabeto

TB p.20 

Schrijf jouw naam & achternaam uit

Ejemplo:      [a, ene, a]    [ere, e, ka, a, ere]   (=Ana Rekar)

Deberes

ESTUDIAR:

- VOCA 1.2 

- Frases Clave 1 + 2

HACER:

- VOCA p.16-17
- ejercicio 2a + 2b

- WB p.5 - ejercicio 2
+ vertaling

- WB p.7 - ejercicio 5

Evaluatie

We hebben veel nieuwe dingen besproken vandaag. 

1. Wat heb jij geleerd? Noem minstens 2 dingen.

2. Wat vond je leuk?

3. Wat vond je lastig?