paragraaf 3 - onbekende woorden

Voorvoegsels en achtervoegsels
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Opdracht woordenschat
Uitleg voor- en achtervoegsels
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert de betekenis van veel voorkomende voor- en achtervoegsels.
Je leert de betekenis van woorden vinden met behulp van voor- en achtervoegsels.

Slide 3 - Tekstslide

Verbind de grondwoorden met het passende voor- of achtervoegsel
a
her
vol
on
aller
liefde
kennen
beste
eerlijk
sociaal

Slide 4 - Sleepvraag

Betekenis

Door een voor- of achtervoegsel verandert de betekenis van een woord.


Het einde van de film is prachtig.

De docent kan eindeloos doorzeuren over mijn punt.


Slide 5 - Tekstslide

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 6 - Tekstslide

Woorden met voorvoegsel

Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.

Een woord met een voor- of achtervoegsel noem je een afleiding.

Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Slide 7 - Tekstslide

Woorden met voorvoegsel


Het voorvoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het kernwoord een andere betekenis.


Bijvoorbeeld:

gebruiken - hergebruiken

Slide 8 - Tekstslide

Betekenis achtervoegsels
-loos: waardeloos = zonder waarde
-vol: smaakvol = met veel smaak
-vol: waardevol = met veel waarde
-lijks: wekelijks = elke week

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent 'mislukken'?

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent 'ex-militair'?

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent 'begripvol'?

Slide 12 - Open vraag

Samenstelling
Een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden

Sport+artikelen = sportartikelen
laptop+hoes = laptophoes

Slide 13 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een samenstelling

Slide 14 - Open vraag

Woord uit andere taal
Je kunt ook de betekenis van een woord uit een andere taal gebruiken. Dit heten leenwoorden.

deceteren = to detect (ontdekken/opsporen)

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Le3 onbekende woorden, blz. 14 - opdracht 1 + 2

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 17 - Tekstslide



-(i)teit biodiversiteit

-kundig vakkundig

-(e)lijk wetenschappelijk

-rijk waterrijk

-vaardig slagvaardig

-wekkend angstwekkend



-achtig kinderachtig

-baar onoplosbaar

-eus nerveus, matineus

-heid werkloosheid

-ief subjectief

-ig gelukkig

-isme socialisme



Veelvoorkomende achtervoegsels

Slide 18 - Tekstslide

Waarom?

  • Door voor- en achtervoegsels verandert de betekenis van een woord.

  • Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies bedoeld wordt.



Slide 19 - Tekstslide

Wat betekent
non-actief
A
weer actief
B
niet actief

Slide 20 - Quizvraag


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 25 - Quizvraag


kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag
- opd. 1 t/m 5 woordenschat H4 
- Woordenlijst H4 op classroom afmaken





Slide 27 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 29 - Quizvraag

iemand die lui is

Slide 30 - Open vraag

dat wat overblijft

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent
ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter

Slide 33 - Quizvraag


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 34 - Quizvraag


een aankoop waarover de achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 35 - Quizvraag

Wat wist je al?

Slide 36 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 37 - Open vraag