2 Voor elkaar - 2.8 Spelling

2.8 Spelling
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.8 Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd maken.
Ik weet hoe ik een komma gebruik.
Ik kan acht dicteewoorden foutloos schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1
timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

PV in de tegenwoordige tijd
Drie vormen:
ik-vorm (ik)
ik-vorm+t (hij, jij, zij, het)
hele werkwoord (wij, jullie, zij)

Eindigt de ik-vorm op d? Dan kan er een t achter.
Eindigt de ik-vorm op t? Dan mag er geen t achter.

Slide 5 - Tekstslide

Ik vind
jij vindt
hij vindt

ik zit
jij zit
hij zit

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 2A
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2B en 2C
Samen maken

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3 t/m 6
Klaar? Woordzoeker verder maken / zinnen bij de woorden.
timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Begin van de zin, namen
punt, vraagteken, uitroepteken

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een uitroepteken?

Slide 17 - Open vraag

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 18 - Open vraag

Woorden met
een hoofdletter

Slide 19 - Woordweb

Opdracht 7
timer
2:00

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Komma
Is een leesteken dat in de zin staat.

Wanneer gebruik je een komma?
1. tussen delen van een opsomming
Ik neem brood, melk, pasta en honing mee.
2. Voor een woord zoals want / maar / omdat
Ik vind wiskunde leuk, want de docent is grappig.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 8A en 8B
Samen maken

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 8C
timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 9
Schrijf de tekst over.
Gebruik hoofdletters en leestekens.
Lever de tekst in bij de docent.

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Dicteewoorden
Je moet ze goed kunnen schrijven. 

Maar wat betekenen ze?

Slide 26 - Tekstslide

accepteren
het goed vinden
er tevreden mee zijn
ermee akkoord gaan

Slide 27 - Tekstslide

de alinea
stuk van de tekst die bij elkaar hoort
het gaat over hetzelfde onderwerp

Slide 28 - Tekstslide

bezorgd
je hebt ergens zorgen over

Slide 29 - Tekstslide

gevoelig
als je ergens snel met gevoel op reageert
als iets (lichaamsdeel) snel pijn doet


Slide 30 - Tekstslide

de liniaal
plat latje van hout of plastic om rechte lijnen langs te trekken of om iets mee op te meten. 


Slide 31 - Tekstslide

twijfelen
niet weten wat je moet doen of denken


Slide 32 - Tekstslide

voorbereiden
alles wat nodig is klaarmaken of regelen

Slide 33 - Tekstslide

de vriendschap
persoonlijke band tussen mensen die elkaar aardig vinden en vertrouwen

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Schrijf het woord op.

Slide 36 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 37 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 38 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 39 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 40 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 41 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 42 - Open vraag

Schrijf het woord op.

Slide 43 - Open vraag

Opdracht 11 en 12
timer
5:00

Slide 44 - Tekstslide

Test jezelf
Computer
2.7 Grammatica
2.8 Spelling

Slide 45 - Tekstslide