Als je wilt weten of een werkwoord goed gespeld is, bepaal je eerst in welke vorm het staat. Dan weet je welke regel je gebruikt om het werkwoord te spellen.
Slide 3 - Tekstslide
Schema met de regels voor het spellen van het werkwoord
Slide 4 - Tekstslide
Zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes
Je hebt tot nu toe veel geoefend met zinnen met één persoonsvorm. Bij zinnen met twee persoonsvormen moet je goed opletten, want er staan twee gezegdes en twee onderwerpen in...
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Blok 2
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden uit het Engels
Slide 7 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gebracht, gestolen, bewezen
Slide 8 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt op een
-t of een -d.
Je gebruikt hierbij de regel van 't kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -t
Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit 't kofschip?
Schrijf je een -d
Slide 9 - Tekstslide
Voltooid deelwoord > Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
Je schrijft het zo kort mogelijk.
Je moet er wel voor zorgen dat de klank hetzelfde blijft. Een korte klank blijft dus kort en een lange klank blijft lang.
Slide 10 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Niet elke bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een voltooid deelwoord. Om deze en andere bijvoeglijke naamwoorden te schrijven , gebruik je de volgende regels:
Slide 11 - Tekstslide
Werkwoorden uit het Engels
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden uit het Engels, die een Nederlandse vorm hebben gekregen:
Skaten, joggen, racen.
Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.
Slide 12 - Tekstslide
Uitzonderingen...
In sommige gevallen moet je extra goed opletten bij het spellen.
Soms haal je alleen de -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen. Anders krijg je een uitspraakprobleem.
Slide 13 - Tekstslide
Uitzonderingen...
Bij de verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. Je spelt de ik-vorm + de uitgang -te(n) of -de(n).
Slide 14 - Tekstslide
Uitzonderingen...
Soms schrijf je twee medeklinkers, om duidelijk te maken dat je het woord op z'n Engels uitspreekt. Spreek je het woord op z'n Nederlands uit, dan schrijf je één medeklinker.