(In)Direct Speech

Direct & Indirect Speech
Grammar
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Direct & Indirect Speech
Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik kan een zin in de directe rede omzetten naar indirecte rede.

Slide 2 - Tekstslide

Kijk naar de achtergrond, dit is een hint voor wat je zo moet doen :)!

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
Vul bij de volgende vragen geen verkorte vormen in
dus geen didn't, maar did not

Slide 4 - Tekstslide

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: She said

Slide 5 - Open vraag

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: Peter promised

Slide 6 - Open vraag

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: Michelle mentioned

Slide 7 - Open vraag

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: The teacher stated

Slide 8 - Open vraag

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: She said

Slide 9 - Open vraag

Snap je dit onderdeel?
Ga verder met je weektaak (zie de werkwijzer op It's Learning)

Slide 10 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
Directe Rede
  • Wat iemand letterlijk zegt.
    "I do not know him."

Indirecte rede
  • Een soort verslaggeving van wat iemand zei.
    He said he didn't know him.

Slide 11 - Tekstslide

Van directe naar indirecte rede:
Doen we ook in het Nederlands:

  • Ik hou van Mary. > Hij zei dat hij van Mary hield.
  • I love Mary. > He said (that) he loved Mary.

Slide 12 - Tekstslide

Van directe naar indirecte rede:
2 belangrijke zaken

  • In welke tijd staat het werkwoord in de directe rede?
  • Zijn er nog andere onderdelen die veranderd moeten worden?

Slide 13 - Tekstslide

Stap 1
In welke tijd staat het werkwoord in de directe rede?
  • Present Simple
  • Past Simple
  • Present Perfect
  • Hulpwerkwoord in tegenwoordige tijd (can, will, etc.)

Slide 14 - Tekstslide

In welke tijd staat het werkwoord?
"I can't come to your party."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"My father saw you last night."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 16 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"My sister danced all night."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 17 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"Michel knows everything about science."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 18 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"She will not be home."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 19 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"I love school."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 20 - Quizvraag

Ik kan aan een zin zien in welke tijd die staat.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 21 - Poll

Stap 2
Op het moment dat je dat weet, kun je het werkwoord 1 stap in de verleden tijd zetten:
  • Present Simple > Past Simple
  • Past Simple > Past Perfect
  • Present Perfect > Past Perfect
  • Hulpwerkwoord in tegenwoordige tijd > Hulpwerkwoord in de verleden tijd

Slide 22 - Tekstslide

Hoe verandert het werkwoord?
"I can't come to your party."
A
can't come
B
can't came
C
hadn't come
D
couldn't come

Slide 23 - Quizvraag

Hoe verandert het werkwoord?
"My father saw you last night."
A
sees
B
have seen
C
had seen
D
does seen

Slide 24 - Quizvraag

Hoe verandert het werkwoord?
"My sister danced all night."
A
dances
B
did dance
C
had danced
D
has danced

Slide 25 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"Michel knows everything about science."
A
knew
B
did know
C
has known
D
had known

Slide 26 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"She will not be home."
A
is not
B
was not
C
will not has been
D
would not be

Slide 27 - Quizvraag

In welke tijd staat het werkwoord?
"I love school."
A
have loved
B
loved
C
had loved
D
will have loved

Slide 28 - Quizvraag

Ik kan een werkwoord 1 stap terug in het verleden zetten.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 29 - Poll

Stap 3
Controleer: Klopt de zin nu?
  • Voorbeeld: Peter zegt tegen jou: "I cannot come to your party."
  • Dit verander je naar: Peter said I could not come to your party.

  • Fout! Wat moeten we nog controleren en eventueel aanpassen?
  • onderwerpen
  • bezittelijke voornaamwoorden
  • meewerkende voorwerpen
  • lijdende voorwerpen

Slide 30 - Tekstslide

Stap 3
Verander de juiste voornaamwoorden in de zin:
  • "I cannot come to your party."
  • Peter said I could not come to your party.

  • Peter said he could not come to my party.

Slide 31 - Tekstslide

Let op!
Vul bij de volgende vragen geen verkorte vormen in
dus geen didn't, maar did not

Slide 32 - Tekstslide

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"My father saw you last night."
Begin je zin met: He told me

Slide 33 - Open vraag

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"My sister danced all night."
Begin je zin met: She said

Slide 34 - Open vraag

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"Michael knows everything about science."
Begin je zin met: Our teacher mentioned

Slide 35 - Open vraag

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"She will not be at home."
Begin je zin met: Dad said Mum

Slide 36 - Open vraag

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"I loved school as a kid."
Begin je zin met: I remembered

Slide 37 - Open vraag

Ik kan een zin in de directe rede omzetten naar de indirecte rede.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 38 - Poll