5.2 Waar kun je werken?

3 KADER
5.2 Een eigen bedrijf
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3 KADER
5.2 Een eigen bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling lesdoelen 5.1

- Wat staat er in een arbeidsovereenkomst?

- Welke soorten banen kun je hebben?

- Wat doet de wet om jou als werknemer te beschermen?



Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 5.2

- Welke soorten ondernemingen zijn er?
- Wie is er verantwoordelijk voor een onderneming?

- In welke sectoren kun je werken?

Slide 3 - Tekstslide

Arbeidsmotieven (redenen waarom mensen willen werken) 

- nuttig  en zinvol bezig te zijn

- een baan levert je regelmaat op (bijv. elke dag om 8.00 werken tot 16:00)

- contacten met anderen

-om nieuwe dingen te leren

Slide 4 - Tekstslide

Ondernemer
Moet ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Daarbij moet er ook een rechtsvorm gekozen worden dit geeft aan:
-Wie de eigneaar van het bedrijf is.
-Wie op welke manier verantwoordelijk is voor het bedrijf.

Slide 5 - Tekstslide

Ondernemingsvormen (op welke manier kun je een eigen bedrijf beginnen. )
  • eenmanszaak
  • zelfstandige zonder personeel (zzp-er)
  • vennootschap onder firma (vof)
  • besloten vennootschap (bv)
  • naamloze vennootschap (nv)

Slide 6 - Tekstslide

Eenmanszaak
Er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel
personeel in dienst hebben.
Eventuele schulden moet hij desnoods met zijn privé vermogen betalen. (Bijv. het gaat mis en schuldeisers verkopen zijn woonhuis.)

Slide 7 - Tekstslide

Zzp-er
Iemand die werkt zelfstandig, heeft dus een eigen onderneming. Een zzp-er heeft geen personeel en betaalt inkomstenbelasting over de winst. Dit wordt niet gezien als een officiële ondernemeringsvorm. 

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerken VOF
-De eigenaren noem je vennoten of firmanten.
-Doordat je niet alleen bent kun je meer eigen geld in de zaak steken en kun je taken verdelen.
-De eigenaren kunnen personeel in dienst hebben.
-De eigenaren moeten schulden desnoods met hun privégeld betalen. 

Slide 9 - Tekstslide

V.o.f.

Vennootschap onder firma: er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten)
die samen de leiding hebben.

- handig om taken te verdelen

- als iemand ziek is, is de ander er nog.

Slide 10 - Tekstslide

kenmerken eenmanszaak en vof
Voor de eigenaren van een eenmanszaak en vof is de winst hun inkomen. Daarover betalen zij inkomstenbelasting. Dat is een belasting die iedereen over zijn privé-inkomen
moet betalen.

Bij verlies zijn de eigenaren ook privé aansprakelijk.

Slide 11 - Tekstslide

BV en NV
Een bv (= besloten vennootschap) en een nv (= naamloze vennootschap) zijn ondernemingsvormen waarbij het privégeld van de eigenaren en het geld van de onderneming van elkaar gescheiden zijn. De eigenaren zijn aandeelhouders.

Over de winst wordt vennootschapsbelasting betaald.
De aandeelhouders krijgen dividend als er winst gemaakt wordt. dit is het ontvangen van een stukje winst.

Slide 12 - Tekstslide

BV en NV
-Aandeelhouders zijn eigenaren van een NV of BV.
-De directeur is werknemer en ontvangt salaris.
-Aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst(noemen ze dividend)
-Als het bedrijf failliet gaat zijn de aandeelhouders hun inleg kwijt. (geen privé vermogen dus)

Slide 13 - Tekstslide

Verschil NV (naamloze vennootschap) en BV (besloten vennootschap)
Aandelen staan bij een BV op naam en bij een NV niet. Aandelen van een BV mogen dus niet zomaar doorverkocht worden. Aandelen van een NV wel. 

Slide 14 - Tekstslide

arbeidsverdeling
Ieder zijn eigen taak: werk verdelen over verschillende personen. 

Als iedereen geschikt is voor zijn of haar taak verloopt het werk snel en goed.

Slide 15 - Tekstslide

Er zijn 4 productiesectoren: (je kunt werken bij verschillende sectoren)
  1. Primaire sector: landbouw, mijnbouw en visserij.
  2. Secundaire sector: industrie & bouw.
  3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening (bijv. kapper, marktkoopman, winkels en horeca)
  4. Quartaire sector: niet-commerciële instellingen. (bijv. leraar, politieman, arts en brandweer). Deze bedrijven willen geen winst maken. Bijvoorbeeld organisaties als Unicef)

Slide 16 - Tekstslide

Hoe heet het register waar je de eenmanszaak moet inschrijven?
A
Verkoopregister
B
Kamer van Koophandel register
C
handelsregister
D
Belastingregister

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 18 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 19 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 20 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 21 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 22 - Quizvraag

Arbeidsmotieven zijn redenen om te werken. Je werkt voor: regelmaat, loon, sociaal contact en?

Slide 23 - Open vraag

Welk van de vier is GEEN ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
V.o.F
C
B.V.
D
A.P.

Slide 24 - Quizvraag

Noem de vier productiesectoren. Geef ook een beroep aan per sector

Slide 25 - Open vraag

In welke sector werkt deze man? De primaire, secundaire, tertiaire of quartaire?

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent de afkorting KvK?
A
Kamer voor kooplieden
B
Kamer van Handel
C
Koopwaar en Koophandel
D
Kamer van Koophandel

Slide 27 - Quizvraag

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 28 - Quizvraag

Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 29 - Quizvraag

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 30 - Quizvraag

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 31 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoelen 5.2

- Welke soorten ondernemingen zijn er?
- Wie is er verantwoordelijk voor een onderneming?

- In welke sectoren kun je werken?

Slide 33 - Tekstslide

Welke soorten ondernemingen zijn er?

Slide 34 - Open vraag

Wie is er verantwoordelijk voor een onderneming?

Slide 35 - Open vraag

In welke sectoren kun je werken?

Slide 36 - Open vraag

extra uitleg

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Link