3.9 Spelling les 2

3.9 Spelling les 2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.9 Spelling les 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je herhaalt hoe je het voltooid deelwoord spelt.
- Je weet hoe je het tegenwoordig deelwoord spelt. 
- Wanneer je een tussenletter gebruikt in een samenstelling.
- Je leert twintig dicteewoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Start les. 
Stillezen 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk vandaag

H3.9 1 tot en met 7

Vragen?

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord eindigt op -d, -t of -en
Twijfel je over -d of -t?

Dan kun je het 't KoFSCHiP-X gebruiken of het woord langer maken. 

Slide 5 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan dat de handeling nog niet voorbij is. Je vormt het door -d achter de infinitief te plaatsen.

Gierend van het lachen kwamen de leerlingen het gymlokaal binnen.

Je kunt het tegenwoordig bijwoord vervangen door een bijzin met 'terwijl'.

Slide 6 - Tekstslide

Vul de goed vorm van het werkwoord in:

Jouw leraar heeft de klas (boeien) de lesstof (uitleggen)

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

Deze leswijze wordt 'flipping the classroom'(noemen).

Slide 8 - Open vraag

Wat is een samenstelling?

Slide 9 - Open vraag

Samenstelling
Twee losse woorden die aan elkaar zijn geplakt bijv.
Stoelpoot, tafelkleed

Gebruik altijd een tussen -s als je die hoort:
dorpsplein, stadsreiniging


Slide 10 - Tekstslide

Regels voor tussen -(e)n in een samenstelling
Je schrijft geen tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling:
  • geen zn is: hogeschool, platteland
  • geen meervoud heeft: tarwebrood
  • alleen een meervoud op -s heeft: aspergesoep
  • meervoud op -s én -(e)n heeft: groenteboer
  • uitdrukking is: beregoed, apetrots
  • uniek is (bestaat er maar één van): zonnebank, maneschijn. 

Slide 11 - Tekstslide

In tweetallen maken opdracht 11
  • Lees de 20 dicteewoorden goed door.
  • Bespreek de betekenis van de dicteewoorden. Noteer de betekenis achter de woorden die je niet kende.
  • Onderstreep de woorden met een tussenletter.
  • Geef elkaar om en om een woord als dictee.
  • Controleer de antwoorden. Welke woorden had je niet goed? Schrijf die hieronder nog een keer op.  

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk

Opdrachten H3.9
8 tot en met 11





Slide 13 - Tekstslide

Elevatorpitch
Zie opdracht SOM

Aantal personen vullen beoordelingsformulieren in. 

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je leert de lijdende en de bedrijvende vorm gebruiken.


Slide 15 - Tekstslide