Dag 6 - thema 6 Film

Thema 6 - Film - DAG 6

Woorden van vandaag

1. steeds
2. te
3. de tekst
4. tot
5. trouwen
6. vanaf
7. vanavond

steeds

• elke keer weer
• de hele tijd

• nog steeds: na een lange tijd hetzelfde gebleven 

• zin: Hij komt steeds te laat.
• zin: Ze heeft me nog steeds niet gebeld.

36

te

• meer dan goed is

• zin: De jas is te groot.
• (bij een werkwoord) 
• zin: Ik hoef morgen niet te werken.

37

de tekst (znw)

• een tekst kun je lezen
• in een tekst staan veel zinnen.

• zin: Ken jij de tekst van het liedje?
• zin: We lezen de tekst en maken de vragen. 

38

tot (vz)

• 1) niet langer dan
• zin: Ik wacht nog op haar tot drie uur, maar dan ga ik weg.
• 2) niet verder dan
• zin: Ik loop met je mee tot het stoplicht, dan ga ik terug naar huis. 

39

trouwen (ww)

• als twee mensen trouwen, zeggen ze officieel dat ze bij elkaar blijven

• TT - ik trouw, jij trouwt, wij trouwen
• VT - ik trouwde, wij trouwden
• VTD - ik ben getrouwd

• zin: Morgen trouwt mijn broer.

40

vanaf (vz)

• het begint bij
• zin: Vanaf het station moet je nog 10 minuten lopen.
• van boven naar beneden
• zin: Vanaf het dak van de flat kun je de hele stad zien. 

41

vanavond

• op de avond van deze dag

• zin: Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan?
• zin: Vanavond komt er een spannende film op televisie. 

42

Het woord: 'steeds' betekent ...

(Er zijn meer goede antwoorden.)

36

1. nooit
2. hetzelfde gebleven
3. elke keer weer
4. opnieuw

Welke zin is goed?

36

1. Op steeds hebben we sport.
2. Steeds is het dinsdag.
3. Mijn tafel is steeds.
4. Hij pakt steeds mijn pen.

Welke woord?
Hij komt steeds ... laat.

37

37

1. De stoel is te klein.
2. De baby is te klein.
3. De stoel is te groot.
4. De baby is lief.

Waar zie je 'een tekst'?

38

1. 
2. De leerlingen zitten op school.
3. 
4. 

Waar lees je lange teksten?

38

1. in mijn rekenboek
2. in de planning (op bord)
3. in een boek
4. in de supermarkt

Vul het goede woord in.
... morgen!

39

1) Ik heb ... twee uur school.
2) Huiswerk: opdracht 2 ... en met opdracht 5.
3) Het regent ... hard.
4) Gisteren hadden we ... (mensen in jouw huis).

39

1. tot, naar, heel, vrij
2. tot, maak, snel, gasten
3. tot, nu, tekst, heel
4. tot, tot, heel, gasten

Maak een zin met het werkwoord 'trouwen'
(TT of VT).

40

40

trouwen

Welke zin is goed?

41

1. Vanaf het station is het nog 10 minuten lopen.
2. Je mag mij vanaf half 9 bellen.
3. Vanaf nu is dit de afspraak.
4. Vanaf wanneer ben je in Nederland?

... de berg heb je een mooi uitzicht.

41

41

vanaf

Wat betekent 'vanavond'?

42

1. Op de avond van deze dag
2. Op de ochtend van deze dag
3. Op de middag van deze dag
4. Op de morgen van deze dag

Zullen we ... naar de film gaan?

42