Cursus 6 §3 PV meervoud en enkelvoud

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

  • Boek lezen
  • Herhaling vorige les
  • Kennen en kunnen
  • Uitleg 
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Kies de juiste trap van vergelijking van het woord 
 'traag'.
stellende trap
vergrotende trap
Overtreffende trap
 traag
trager
traagst

Slide 4 - Sleepvraag

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld net zoveel spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Simon is even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 5 - Sleepvraag

trappen van vergelijking
meest kritisch=
A
vergelijkende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap

Slide 6 - Quizvraag

De buren kwamen tot dezelfde conclusie ...
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 7 - Quizvraag

Rawiens broer is ongeveer drie jaar ouder ...
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 8 - Quizvraag

  • Persoonsvorm
  • Enkelvoud
  • Meervoud
  • De persoonsvorm in enkelvoud of meervoud schrijven, zodat het past bij het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoud

Je kan er 'één' voor zetten

één fiets
één school
één laptop
één klasgenoot
Meervoud

Je kan er 'twee' voor zetten

twee fietsen
twee scholen
twee laptops
twee klasgenoten

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm
Nodig bij zinnen ontleden: pv, ow, wwg ......

Nodig bij werkwoordspelling!
De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp
Het onderwerp hoort altijd bij de persoonsvorm.


Slide 13 - Tekstslide

De jonge vogel op de waslijn zong de hele ochtend.

persoonsvorm = zong
onderwerp = De jonge vogel op de waslijn

zong = enkelvoud
De jonge vogel op de waslijn = enkelvoud

Slide 14 - Tekstslide

Alle mensen op het water varen in een bootje.

persoonsvorm = varen
onderwerp = Alle mensen op het water

varen = meervoud
Alle mensen op het water = meervoud

Slide 15 - Tekstslide

Let op! soms lijkt een ow meervoud, maar is enkelvoud

Slide 16 - Tekstslide

Dieren
Vooral bij dieren komt het voor. 
Dan bedoel je meerdere dieren, maar is het enkelvoud.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden
een wolf
een roedel
een vis
een school
een leeuw
een troep
een schaap
een kudde
een bij
een zwerm
een mier
een kolonie
een duif
een vlucht

Slide 18 - Tekstslide

Andere woordgroepen
  • Een handjevol
  • Een massa
  • Een stel
  • Een groep

Slide 19 - Tekstslide

De brandweer bluste de brand.

persoonsvorm = bluste
onderwerp = De brandweer

bluste = enkelvoud
De brandweer = enkelvoud

Slide 20 - Tekstslide

!
  1. De kudde schapen graast op de dijk.
  2.  Jouw hersens zijn buiten werking.
  3. De media duikt bovenop de affaire van Kanye West.
  4. Het vee van de boer is er vandoor gegaan 

Slide 21 - Tekstslide

  • Wat: maak Cursus 6 paragraaf 3 blz. 186-187 
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek + schrift, mevrouw de Vries
  • Tijd: 12 min
  • Klaar?: Lezen in je leesboek of herhaling leerjaar 2 cursus 6 online maken.
timer
12:00

Slide 22 - Tekstslide

Een kudde olifanten ... over de savanne?
A
Loop
B
loopt
C
lopen
D
liepen

Slide 23 - Quizvraag

De eenheid brandweermannen ... de brand.
A
blus
B
blust
C
blussen
D
blusten

Slide 24 - Quizvraag

De mannen van het kampioenselftal ... gehuldigd in de kantine
A
word
B
wordt
C
worden

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 26 - Quizvraag

Goed of fout?
De jeugd in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben een probleem.
A
Goed
B
Fout

Slide 27 - Quizvraag