In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Oefenvragen
5V DNA
Slide 1 - Tekstslide
Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit guanine en voor 15% uit uracil. Op grond van deze gegevens kan de nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden afgeleid. Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in dit stuk DNA?
A
25% A, 35% C, 30% G, 20% T
B
25% A, 45 % C, 15% G, 15% T
C
30% A, 20% C, 20% G, 30% T
D
45% A, 15% C, 25% G, 15% T
Slide 2 - Quizvraag
Een onderzoeker wil een bepaald enzym veranderen door op een bepaalde plaats in het enzymmolecuul het aminozuur methionine te vervangen door arginine. Het blijkt dat dit mogelijk is door in het DNA in de template streng (= matrijsstreng) één nucleotide te vervangen. Welk nucleotide in de template streng moet hij dan vervangen?
A
een nucleotide met adenine
B
een nucleotide met cytosine
C
een nucleotide met guanine
D
een nucleotide met uracil
Slide 3 - Quizvraag
Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern. In een cel kunnen de volgende processen optreden: 1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie Welke processen vinden in deze situatie plaats?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4
Slide 4 - Quizvraag
Transcriptie Een DNA-fragment dat is geïsoleerd uit een Coli-bacterie heeft de volgende volgorde:
5' – GTAGCCTACCCATAGG – 3' (coderende streng)
Vanaf de template- of matrijsstreng wordt mRNA gemaakt. Welke basenvolgorde heeft dit mRNA?
A
3' --CAUCGGAUGGGUAUCC-- 5'
B
5' --GUAGCCUACCCAUAGG-- 3'
C
5' --GGAUACCCAUCCGAUG-- 3'
D
5' --CACAGAUACCCAGAUG-- 3'
Slide 5 - Quizvraag
In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul.
Een tRNA bindt aan een stukje van een mRNA molecuul.
Welke code is afgelezen op het DNA om dit stukje mRNA te maken?
A
GAA
B
CTT
C
AAG
D
CUU
Slide 6 - Quizvraag
Transcriptie vindt plaats langs welke DNA streng?
A
coderende streng
B
template streng
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een primer?
A
Stukje DNA gemaakt door ligase
B
Stukje RNA gemaakt door primase
C
Stukje RNA gemaakt door polymerase
D
Stukje DNA gemaakt door helicase
Slide 8 - Quizvraag
Hoe wordt een DNA molecuul altijd afgelezen?
A
Van 5' uiteinde naar 3' uiteinde
B
Van 3' uiteinde naar 5' uiteinde
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een restrictie-enzym?
A
Is gelabeld nucleotide gebruikt bij sequencen
B
Verbreekt waterstoffenbruggen bij replicatie
C
Kan Okazaki-fragementen aan elkaar koppelen
D
Herkent specifieke nucleotidesequentie en knippen DNA daar door
Slide 10 - Quizvraag
Met welk enzym begint transcriptie?
A
RNA polymerase
B
transcriptiefactoren
C
spliceosomen
D
DNA polymerase
Slide 11 - Quizvraag
Hoe noemen we de niet coderende stukken in DNA?
A
introns
B
exons
Slide 12 - Quizvraag
Uit welke onderdelen bestaat een DNA nucleotide?
A
fosfaatgroep en
stikstof base
B
fosfaatgroep, stikstofbase en suikermolecuul
C
OH-groep en fosfaatgroep
D
adenine, guanine, cytosine en thymidine
Slide 13 - Quizvraag
Aan welke kant van het DNA molecuul bevindt zich het 5' uiteinde?
A
Bij B en D
B
Bij A en D
C
Bij A en C
D
Bij C en D
Slide 14 - Quizvraag
Transcriptie is het proces waarbij ... wordt omgezet in ...
A
DNA -> mRNA
B
mRNA -> eiwit
C
pre-mRNA -> mRNA
D
eiwit -> mRNA
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de verzamelnaam van technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens?
A
DNA- recombinant techniek
B
Genetische modificatie
C
Biotechnologie
D
Klonen
Slide 16 - Quizvraag
Welke vormen van DNA zijn er
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie
Slide 17 - Quizvraag
Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
C
Mutaties in niet-coderend DNA
D
Puntmutaties in coderend DNA
Slide 18 - Quizvraag
Wat doet DNA-ligase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie
Slide 19 - Quizvraag
Zie plaatje: Hoe noemen we de met 'b' aangegeven lijn van het DNA?
A
Okazaki fragment
B
Lagging strand
C
DNA polymerase III
D
Leading strand
Slide 20 - Quizvraag
Primase
RNA Primer
SSBP's
DNA-polymerase
Helicase
Okazaki fragment
DNA-ligase
Slide 21 - Sleepvraag
Zet de 7 stappen van replicatie in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
7
Primase maakt korte RNA primers die functioneren als startpunt van DNA polymerase
Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.
RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
replicatie start bij een ori (replicatie startpunt)
single strand binding proteins voorkomen dat het dna weer dubbelstrengs wordt.
Helicase verbreekt de waterstofbruggen en maakt dsDNA ssDNA
DNA polymerase bindt een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde.
Slide 22 - Sleepvraag
Welk stuk RNA moet er bij de transcriptie van dit DNA gemaakt worden?