Leesstrategieën

Leesstrategieën
1. TIP: Houd steeds de tijd in de gaten.
2. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
4. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de alinea goed door.
5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leesstrategieën
1. TIP: Houd steeds de tijd in de gaten.
2. SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
3. WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
4. SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de alinea goed door.
5. INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is skimmen?
A
De vraag lezen en het antwoord kiezen
B
raden wat het moeilijke woord zou kunnen betekenen
C
naar de tekst kijken zonder deze te lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat
D
gericht zoeken naar de antwoorden op de vragen

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer ga je scannen?
A
als je weten wat een woord betekent.
B
als je het antwoord op een vraag wil weten.
C
als je wilt weten wat er in de eerste en laatste alinea van een tekst staat.
D
als je wilt kijken naar de titel, kopjes en tussenkopjes.

Slide 3 - Quizvraag

Stappenplan
Stap 1: oriënteren (skimmen)
Stap 2: lees de vraag en de antwoorden
Stap 3: lees de tekst
Stap 4: beantwoord de vraag

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: oriënteren (skimmen)
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2: lezen van de vragen en antwoorden
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 
- citeren; citeer het gedeelte van de tekst waarin het antwoord wordt genoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Stap 3: lezen van de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.

Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea je het antwoord kan vinden.

Slide 7 - Tekstslide

Stap 4: beantwoorden van de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 


!!! Omdat jij denkt dat iets zo is, hoeft dat nog niet zo in de tekst te staan. Haal je antwoord daarom altijd uit de tekst! 

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden
Waarom zijn signaalwoorden belangrijk bij het lezen van een tekst en het beantwoorden van vragen?

Op de volgende slides volgen een aantal belangrijke signaalwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Conclusie / gevolg
Als je deze signaalwoorden tegenkomt in een tekst, weet je dat de schrijver aan het einde is gekomen van bijvoorbeeld zijn verslag of zijn opsomming van argumenten. Door het signaalwoord weet je dat je nu een gevolg of een conclusie kunt verwachten. 

Slide 10 - Tekstslide

after all
tenslotte
all-in all
al met al
as a result
als gevolg daarvan
consequently
dus, daarom
in conclusion
concluderend
in short
kortom
so
dus
therefore
daarom, dus
Conclusie / gevolg 

Slide 11 - Tekstslide

Tegenstelling
Als je deze signaalwoorden tegenkomt in een tekst, weet je dat de schrijver een andere kant opgaat in zijn tekst dan ervoor. De schrijver gebuikt bijvoorbeeld een tegenargument. 

Slide 12 - Tekstslide

although
hoewel
but
maar
contrary to /in contrast to
in tegenstelling tot
even though
daarentegen
on the one hand...
aan de ene kant...
... on the other hand
... aan de andere kant
however
echter
instead of
in plaats van
in spite of
desondanks
nevertheless
niettemin
besides
behalve
still
toch
Tegenstelling 

Slide 13 - Tekstslide

Vergelijking
Als je deze signaalwoorden tegen komt in een tekst, weet je dat het genoemde dan hetzelfde als iets anders is of er mee te vergelijken is. 

Slide 14 - Tekstslide

Vergelijking
likewise
evenzo, evenzeer
similarly
op dezelfde manier
such as
zoals
as well as
evenals

Slide 15 - Tekstslide

Voorwaarde
Door deze signaalwoorden weet je dat er een voorwaarde aan iets wordt gesteld in de tekst. Doordat er aan iets voldaan wordt, kan er iets anders gebeuren. 

Slide 16 - Tekstslide

Voorwaarde
if
als, indien
unless
tenzij
provided
mits
granted that
ervan uitgaan dat
as / so long as
zolang als
only if
alleen als

Slide 17 - Tekstslide

Welk signaal woord in de tekst geeft een tegenstelling aan?

Slide 18 - Open vraag

I'll be there, ... I may be late.
A
so
B
although
C
such as
D
unless

Slide 19 - Quizvraag