Wanneer gebruik je "estar"?
Als het onderwerp bepaald is. Dat kun je zien aan:
- el, la, los, las
- eigen naam
- bezittelijk vnmw
El museo está cerca.
Hotel Palace está en Madrid.
Mi amigos están en casa.
Wanneer gebruik je "hay"?
Als het onderwerp onbepaald is. Dat kun je zien aan:
- un, una, unos, unas
- getallen
- mucho/poco
- geen lidwoord
Hay un museo en el centro.
Hay dos hoteles en el pueblo.
Hay mucho tráfico en la ciudad.
No hay edificios altos aquí