werkwoorden in de verleden tijd deel 4

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7

Werkwoorden in de verleden tijd, deel 4.

Wat is de ik-vorm van het
werkwoord " lachen" ?

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "malen"?

Wat is de ik- vorm/stam van het
werkwoord "zwijgen"?

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "blijven"?

Welke zin is foutloos geschreven?

1. Vechtte hij de wedstrijd helemaal uit?
2. Ik werdt daar heel vrolijk van.
3. Deze winter vroor het niet hard.
4. Kwaad smijtte ze de spullen op de grond.

Welke zin is foutloos geschreven?

1. De kaas smoldt snel in de pannetjes.
2. Ik sloodt de deur toen het begon te regenen.
3. Staarde dat meisje mij de hele tijd aan?
4. De kinderen schuifden de stoel onder de tafel.

Stappen

1. Lees de zin.

2. Zoek het onderwerp.

6. Zet de stappen in het schema en controleer.

3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

4. Haal de -en van het werkwoord. 

5. Zit de laatste letter in 'T KOFSCHIP?

Zijn jullie er klaar voor?!

struikelen(VT)
De bediende..................over de voet.

haasten(TT)
Ik...............me om de trein te halen.

lachen(VT)
De kinderen....................de leerkracht uit.

glanzen(TT)
De kerstbal ...............in het licht.

fietsen (VT)
Hij...............iedere dag naar school.

springen(VT)
Evelien ...............in het zwembad.

bonzen (VT)
De jongen...............hard op de deur.

raden (VT)
Destiny................het goede getal.

GOED GEOEFEND!!!!