Nederlands CE lezen/luisteren


CE lezen/luisteren 2F

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


CE lezen/luisteren 2F

Slide 1 - Tekstslide

Examen CE lezen/luisteren
  1. Waar bestaat het examen uit?
  2. Voorbereiden op het CE. Kan dat?
  3. Hoe dan?

Slide 2 - Tekstslide

1. Waar bestaat het examen uit?
  • leesteksten
  • luisterteksten
  • De teksten zijn informatief, instructie of betogend
  • De onderwerpen hebben vaak te maken met burgerschap (milieu, onderwerpen uit het nieuws, werk)

Slide 3 - Tekstslide

2. Voorbereiden op het CE. Kan dat?
Veel mensen denken dat ze dit examen niet kunnen voorbereiden, omdat de teksten en de vragen toch steeds anders zijn. Het soort vragen dat gesteld wordt is echter wel steeds hetzelfde. Als je weet welke vragen er gesteld kunnen worden, kan je je daar wel op voorbereiden door te zorgen dat je de bijbehorende begrippen wel kent (denk aan signaalwoorden, tekstsoorten, hoofdgedachte).

Slide 4 - Tekstslide

Hieronder staan enkele veelvoorkomende vragen:
  1. · Wie zegt wat over …? Wat is volgens de tekst waar? (tekstbegrip)
  2. · Wat wordt er bedoeld met …). In de tekst staat … wat wordt hiermee bedoeld? (woordbegrip)
  3. · Wat is het doel van de schrijver met deze tekst? (– soms in combinatie met tekstbegrip) (tekstdoelen)
  4. · Wat is de mening van de schrijver? Welke argumenten gebruikt de schrijver?
  5. · Wat is het onderwerp van de tekst of alinea? Of: Wat is een goed tussenkopje bij deze alinea?
  6. · Wat is een goede samenvatting van de tekst of alinea? Hoe zou je deze tekst in een zin samenvatten? (hoofdgedachte)
  7. · Waarnaar verwijst een woord? (verwijswoorden, signaalwoorden)

Slide 5 - Tekstslide

Dit zijn maar enkele voorbeelden. Er worden vooral veel vragen gesteld over de inhoud van de tekst, waarbij gekeken wordt of je de tekst goed hebt begrepen.


Bij de luisterteksten kan het handig zijn om eerst de vragen te lezen en pas daarna het fragment te bekijken. Wanneer je oefent, kan je uitproberen wat voor jou het meest prettig is.

Slide 6 - Tekstslide

3. Hoe dan?
  • Uitleg van de theorie die te maken heeft met de vaste soort vragen.
  • Zelfstandig oefenen: extra met de theorie of algemene examentraining (eigen keuze)

Alleen door te oefenen kun je beter worden.

Slide 7 - Tekstslide

Wat doe je als eerste als je een tekst voor je krijgt op je examen?
A
Verkennend lezen: Titels, afbeeldingen, etc. bekijken
B
Globaal lezen: Inleiding en eerste + laatste zin van alle alinea's lezen
C
Intensief lezen: Heel nauwkeurig de tekst lezen
D
Samenvatten: In eigen woorden de tekst kort en bondig herhalen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een tekstdoel?
A
De mening van de schrijver.
B
Voor wie de schrijver z'n tekst schrijft
C
De bedoeling die de schrijver heeft met zijn tekst.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het tekstdoel 'activeren'?
A
De schrijver wil de lezer aansporen iets te doen
B
De schrijver wil laten zien hoe je iets moet doen
C
De schrijver wil met feiten informatie geven over een product
D
De schrijver wil dat je van mening veranderd

Slide 10 - Quizvraag

Wat is geen tekstsoort?
A
Ingezonden brief
B
Recept
C
Instrueren
D
Stripverhaal

Slide 11 - Quizvraag

De montagehandleiding voor je Ikea kastje is een voorbeeld van een:
A
Amuserende tekst
B
Instructieve tekst
C
Betogende tekst
D
Informatieve tekst

Slide 12 - Quizvraag

In een informatieve tekst staan voornamelijk:
A
Meningen
B
Instructies
C
Argumenten
D
Feiten

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een betogende tekst:
A
Nieuwsbericht
B
Recept
C
Column
D
Stripverhaal

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de tekstdoel van de schrijver?
A
Amuseren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Informeren

Slide 15 - Quizvraag

Onderwerp van de tekst
Daar waar de tekst over gaat in 1, 2 of enkele woorden.

Bijvoorbeeld
Studenten hielpen boswachter


Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte van een tekst
De hoofdgedachte is altijd een complete zin. 
Je vindt deze meestal in de inleiding of in het slot van een tekst.

Bijvoorbeeld
De 2e-jaars studenten hielpen de boswachter in het bos.

Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!





Slide 17 - Tekstslide

WAAR
NIET WAAR
Elke tekst heeft een onderwerp
Het onderwerp van een tekst gaat over de hele tekst.
De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst in één zin.
In de hoofdgedachte komt altijd het onderwerp voor

Slide 18 - Sleepvraag

Tekstverbanden

Slide 19 - Tekstslide

Wat valt je op als je beide teksten vergelijkt?

Slide 20 - Open vraag

Tekstverbanden

Slide 21 - Tekstslide

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tekstverbanden.
Voorbeeld
Tegenstelling
Oorzaak gevolg
Chronologie
daardoor
maar
neem nou
hoewel
eerst
onder andere
doordat
dat kwam door
vroeger
echter

Slide 22 - Sleepvraag

LUISTEREN

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Welke functies zijn nieuw bij de Apple Watch Series 6?
A
Muziekprogramma en slaapapp
B
Zuurstofsaturatiesensor en hoogtemeter
C
Fitheid app en batterijfunctiemeter
D
Stopwatch en hoogtemeter

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Waartussen ligt de zuurstofwaarde meestal?
A
Tussen de 80 en 85%
B
Tussen de 85 en 90%
C
Tussen de 90 en 95%
D
Tussen de 95 en 100%

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Wat is de conclusie van de Apple Watch Series 6?
A
Goede smartwatch, maar weinig verschillen met vorige versies
B
Goede smartwatch, veel nieuwe functies t.o.v. vorige versies
C
Geen goede smartwatch, hij gaat niet lang mee
D
Geen goede smartwatch, hij is precies hetzelfde als de vorige versie

Slide 29 - Quizvraag

Wat wilden de makers bereiken met dit filmpje?
A
Amuseren
B
Informeren

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Waar bevindt DNA zich?
A
Alleen in je hersenen
B
Alleen in je bloed
C
In elke cel van je lichaam
D
Vooral in je organen

Slide 32 - Quizvraag

Kun je uit jouw DNA aflezen wie jouw ouders zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Wanneer zou je bijv. zo'n DNA test gericht op verwantschap goed kunnen doen? (meerdere antw. mogelijk)
A
Als je geïnteresseerd bent in stamboom onderzoek
B
Als je wil weten of je kind blauwe ogen krijgt
C
Als je wil weten hoe oud je ongeveer gaat worden
D
Als je wil weten waar je grootouders woonden 1000en jaren geleden

Slide 35 - Quizvraag

Waarom zijn niet alle resultaten hetzelfde als je wilt weten uit welke landen je voorouders komen? (meerdere antw. mogelijk)
A
Elk lab gokt stiekem maar wat
B
Elk lab mag maar vier landen tonen in zijn resultaten
C
Elk lab stelt de kaartjes op zijn eigen manier samen
D
Elk lab richt zich op een bepaalde doelgroep

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Video

Wat is de conclusie voor DNA tests die informatie geven over je gezondheid?
A
Erg duidelijk en je krijgt goede begeleiding
B
Betrouwbaarheid is laag en uitkomst nietszeggend
C
Erg duidelijk, maar je krijgt geen goede begeleiding
D
Net zo betrouwbaar als die van een dokter

Slide 38 - Quizvraag