Wochequiz 38

Wochequiz 38
  • Je kunt 3 Duitse invloeden in Nederland vertellen.
  • Je weet waarom er in 1948 een tweede voetbalbond werd opgericht.
  • Je kent: sein/haben t.t.+v.t., werden t.t., (fe)esttenten + stam-d/-t voltooid deelwoord.
  • Je weet door wie de UFA is opgericht en waarom deze is opgericht.
 

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wochequiz 38
  • Je kunt 3 Duitse invloeden in Nederland vertellen.
  • Je weet waarom er in 1948 een tweede voetbalbond werd opgericht.
  • Je kent: sein/haben t.t.+v.t., werden t.t., (fe)esttenten + stam-d/-t voltooid deelwoord.
  • Je weet door wie de UFA is opgericht en waarom deze is opgericht.
 

Slide 1 - Tekstslide

Noem 3 Duitse invloeden van Duitsland in Nederland:

Slide 2 - Open vraag

Ik
jij 
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
U
ihr 
er
Sie 
wir 
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich 

Slide 3 - Sleepvraag

Waarom werd er in 1948 een tweede voetbalbond opgericht?

Slide 4 - Open vraag

Het werkwoord sein t.t.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 5 - Sleepvraag

het werkwoord haben t.t
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 6 - Sleepvraag

Finde die richtigen Paare - werden (worden en zullen) (t.t.)
werde
wirst
wird
werden
werden
werdet
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is de UFA?
A
De voetbalbond
B
Een filmmaatschappij
C
Een politieke partij
D
Een tv zender

Slide 8 - Quizvraag

Door wie is de UFA is opgericht?

Slide 9 - Open vraag

Waarom is deze opgericht?

Slide 10 - Open vraag

 Das Verb haben in de verleden tijd!
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten

Slide 11 - Sleepvraag

Das Verb sein in de verleden tijd!
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren

Slide 12 - Sleepvraag

Wat weet je al over het vervoegen van zwakke werkwoorden in het Duits?

Slide 13 - Woordweb

Vertaal:
jullie kopen
(kaufen = kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 14 - Quizvraag

Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 15 - Quizvraag

............... Sie dieses Produkt bei uns?
A
Kauft
B
Kaufen
C
kaufen
D
kauft

Slide 16 - Quizvraag

Er (finden)_______den Schlüssel
A
finde
B
findt
C
findet
D
findest

Slide 17 - Quizvraag

Du (reden)__viel.
A
rede
B
redst
C
redet
D
redest

Slide 18 - Quizvraag

Was (machen)________ihr?
A
mache
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 19 - Quizvraag

Hoe maak je het voltooid deelwoord van een zwak ww in het Duits?
A
ge+stam
B
stam+t
C
ge+stam+en
D
ge+stam+t

Slide 20 - Quizvraag

Hoe maak je het voltooid deelwoord wanneer de stam op -ier eindigt?
A
ge + stam + t
B
ge + stam
C
stam + t
D
stam

Slide 21 - Quizvraag

Hoe maak je het voltooid deelwoord wanneer een werkwoord begint met be-, ver- of ge-
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
be + stam + t
D
stam

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van machen?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van trainieren?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van besuchen?

Slide 25 - Open vraag